klsHet was mijn eerste reünie sinds ik zestien jaar geleden m’n journalistiek- diploma haalde. Ik verheugde me erop om oude vrienden te ontmoeten. Zouden ze erg zijn veranderd? Zouden ze nog schrijvend hun brood verdienen?

Halverwege de avond werd het me duidelijk dat de meesten nog steeds in de mediawereld zaten.Op zo’n avond merk je ook dat de jaren zijn omgevlogen.Inmiddels waren we bijna allemaal pappa. De meesten getrouwd, sommigen niet meer. Daar schrok ik van. We studeerden aan de Christelijke Hogeschool Ede en ik kan me nog de goede gesprekken herinneren met deze of gene. Ik had niet verwacht dat sommige van mijn medestudenten al huwelijksproblemen zouden hebben. Eén van mijn klasgenoten zei dat hij al voor de tweede keer was getrouwd. Hij had het er zichtbaar moeilijk mee. Een andere klasgenoot stak hem de hand toe. „Ik ben net twee maanden gescheiden,” zei hij bijna triomfantelijk. Uit niets bleek dat hijermee zat. „Het is wel een gedoe met de kinderen – dan bij haar, dan bij mij – maar zo doorgaan kon niet meer. De liefde was op.”

Ik was perplex. Ik kende deze jongen als iemand die in zijn studententijd vrijmoedig over God sprak. En nu dit? Ik knoopte een gesprek met hem aan. Algauw bleek dat hij niet meer geloofde. „Ja joh,” zei hij,„ik zat een keer in de Bijbel te lezen en toen zag ik het ineens. ‘Dit klopt van geen kant. Hoe heb ik ooit kunnen geloven dat die wonderen echt zijn gebeurd!’En toen heb ik de knoop doorgehakt.” Spijt van die keuze had hij niet. „Ik voel me bevrijd. Eindelijk kan ik doenwat ik wil.”

„En wat als je sterft?” vroeg ik. Hij keek me aan. „Je maakt mij echt niet bang. We zien wel wat er komt.”
Dat schokte me.Kennelijk zag hij dat aan mijn gezicht, wantbijna troostend zei hij: „Je hoeft me niet zielig te vinden, hoor. Het komt heus wel goed.”

Het was een aangrijpende ontmoeting. Je wordt er nog eens extra bij bepaald dat het geloof in Jezus Christus een genadige gave is van God. Maar betekent dat ook dat iemands ongeloof te wijten is aan God? Nee, zeggen de Dordtse Leerregels: de oorzaak van het ongeloof is geenszins in God, maar in de mens. Dat betekent dat ongelovigen dus nooit voor Gods rechterstoel kunnen zeggen: ‘Het komt door U!’ En voor gelovigen – hoe paradoxaal het ook klinkt – is dat dan juist het enige wat ze nog kúnnen uitbrengen: ‘Heere, het komt allemaal door U!’