Hij is nog maar een jaar of tien als de zee in 1953 haar hand legt op Oude Tonge. Dr. C.A. van der Sluijs schreef er een verslag van voor zijn kinderen en kleinkinderen. Bang was hij. Heel bang. In de nood van de nacht doet hij de Heere een belofte. De Heere vergeet het niet. ‘In het dorp waarheen we geëvacueerd werden, werd ik later predikant’.
Tekst ds. C.A. van der Sluijs
‘Lieve kinderen en kleinkinderen, Vandaag wil ik je wat vertellen over de watersnood op 1 februari in 1953. Ik
was toen tien jaar oud. dus bijna net zo oud als jullie nu zijn. Ik had nog drie broertjes. Eén van acht jaar, één was zes jaar en nog een klein broertje van twee jaar. We woonden in Oude-Tonge op het eiland Flakkee, dat midden in het water ligt. De dijken om het hele eiland heen hielden het water tegen. Maar als het erg stormde, dan werd het wel heel gevaarlijk. Dan kon het water van de zee over de dijken heen komen. Het kon ook gebeuren dat de dijken het water niet meer tegen konden houden en door de dijken heen brak. Nu was dit toen al heel lang geleden. Daarom rekende eigenlijk niemand meer met dit gevaar. De dijken waren toch sterk genoeg? Ze zouden het water wel tegenhouden.
En toen het dan ook op zaterdagavond 31 januari 1953 heel hard waaide, gingen we lekker slapen. Er kon toch niks gebeuren. Het stormde die nacht vreselijk hard. Maar dan slaap je toch alleen maar heel lekker, als je gezellig onder de dekens kunt weg kruipen?
Totdat ’s morgens vroeg om vijf uur – het was nog helemaal donker – de torenklok ging luiden. De brandweer kwam met loeiende sirene door de straten rijden en er werd op onze ramen gebonsd. „Kom er uit,” riepen de mensen, „het water komt!” Wij allemaal uit bed, dat begrijp je wel. Toen we de voordeur open deden, zagen we het schuimende zeewater al over de straat komen. Mijn vader ging eerst naar zijn broer – die vlak naast ons woonde – om de koeien en paarden in de stal los te maken en naar de dijk te brengen. Daar zouden ze gered zijn. Ondertussen hielp ik mijn moeder om zo veel mogelijk spullen op zolder te brengen. Het laatste wat ik boven bracht, was de Bijbel.
Bidden op zolder
Toen mijn vader terugkwam en de deur opendeed, kwam er een grote golf water naar binnen. Wij zo gauw mogelijk allemaal naar de zolder, want daar zaten we droog. We wisten toen nog niet hoe hoog het water zou komen.
We hadden geen dakraam of dakkapel, zoals bij jullie. Als het water op zolder zou komen dan zouden we moeten verdrinken. Ondertussen raasde de noodwesterstorm met orkaankracht, het werd zelfs windkracht elf en heel even twaalf. Nu weet je dat er eb en vloed is, en bij vloed staat het water het hoogst tegen de zeedijk. Maar soms is er een
springvloed en dan staat het water extra hoog. Dat was precies het geval in die nacht van zaterdag op zondag 1 februari 1953. Door de richting van de storm werd de springvloed extra hoog tegen de dijken opgestuwd. Die dijken zijn toen ook op het eiland Flakkee, maar ook in heel Zeeland, doorgebroken. Ook de Maas in Rotterdam stroomde over. En wij zaten op zolder in het donker bij kleine brandende kaarsjes. Ondertussen hoorde ik buiten mensen hard schreeuwen door het geweld van de storm heen. En ik vroeg aan mijn vader wat dit betekende. En mijn vader zei: die mensen zijn bang. We wisten toen nog niet dat er op dat moment driehonderd mensen verdronken in straten heel dicht bij ons. Er kwam rook uit het trapgat naar boven. We stikten bijna in de rook. We hadden een kachel die op kolen werd gestookt. Die brandde nog toen we naar boven gingen. We dachten dat de rook ontstond omdat de brandende kachel door het water uitging. Nou moet je je eens voorstellen: de orkaan raasde, het huis stond te schudden, er kwam zware rook naar boven en het water kwam steeds hoger. Tenslotte waren alleen de drie bovenste treden van de trap nog droog. Mijn vader ging toen met ons bidden. Er stond een ledikant op zolder en daarvoor knielden mijn vader en moeder en de oudste kinderen. En mijn vader bad hardop tot God om hulp, want we dachten echt dat we zouden gaan verdrinken.
Belofte
Na tien minuten zei ik tegen mijn vader: „Wilt u nog eens bidden?” „Nee,” zei mijn vader. „Dat hoeft niet. Ik héb gebeden.” Kijk, dat is nu echt geloof, echt vertrouwen op God. Maar ik was wel heel bang en ik ging naar mijn eigen slaapkamertje en ging alleen bidden. Ik bad: „Als ik niet hoef te verdrinken, dan zal ik U heel mijn leven dienen.”Belof
Die belofte heb ik niet onthouden, want ik wilde piloot worden of zoiets. Maar de Heere is het niet vergeten. Hij heeft ervoor gezorgd dat ik die belofte mocht houden’.
De complete brief die ds. C.A. van der Sluijs schreef n.a.v. de watersnoodramp verscheen in het ZomerNummer van de GezinsGids op 8 juli 2021 D.V.