‘Leef in Gods Woord’ staat er op een bordje in haar servieskast. Erboven, hoog aan de muur, hangt een prachtig schilderij van een opengeslagen Bijbel. Die beide zijn het eerste wat Lianne Verhelst (28) ziet als ze ’s morgens uit bed stapt. Het tekent haar leven én de wens om met de gedichten die ze maakt mensen te wijzen op dat opengeslagen Boek. „Met sommige gedichten ploeter ik maanden voort, andere rollen zo uit m’n pen. Eén gedicht, op een Pinksterdag, vloeide zo in mijn gedachten en móest ik opschrijven. Dan kost het geen moeite om iets door te geven.”
Tekst: B. van de Beek-Pellegrom Beeld: Hanno de Vries
Kaarsjes branden in de studentenkamer waar Lianne Verhelst (28) uit Gouda huist. Ook al is ze, als juf op een basisschool, allang geen studente meer, de Zeeuwse ging na de pabo nooit terug.
„Zo vergaat het veel Zeeuwen die gaan studeren, hè?” lacht ze, terwijl ze thee en een zelfgebakken cakeje serveert. Overigens glutenvrij, „want door de ziekte die ik heb, moet ik op mijn voeding letten. Tenminste: ik probeer steeds wat meer uit.”
Ze neemt langzaam een hapje, kijkt er bedenkelijk bij. Dan, lachend: „Ik hoop dat-ie smaakt, want een huisgenoot kwam vragen of ik wist dat de timer van de oven kapot was.”
Ernst en vrolijkheid wisselen elkaar af. Die mix zie je ook terug in haar huiskamer. Een vrolijk gekleurde sprei, een felgekleurde wand. Maar ook: een kast vol theologische boeken en Bijbelteksten die op kleine bordjes in het zicht hangen.
„Al van jongs af aan verslind ik boeken. Bij ons thuis beheerde mijn vader de kerkbieb. Dus zodra er nieuwe boeken binnenkwamen, was ik er natuurlijk als de kippen bij,” glimlacht Lianne. „Ik leerde al jong lezen. Niet per se lézen, maar ook echt langere tijd geconcentreerd dingen tot je nemen.
Mijn ouders voedden mij en mijn broer daar ook mee op: romans, maar ook theologische boeken, die las je ‘gewoon’. Alles wat binnenkwam, belandde wel een keer op mijn leesstapel. Daardoor raak je als vanzelf eigen met oude taal.”
Ze richt haar blik even op de achtermuur. „Het is ook waardevol, hè? Oude schrijvers lezen verreikt je kennis. Zij hebben soms zo’n verhelderende kijk op zaken. Welk boek ik nu aan het lezen ben?”
Ze peinst even. Dan: „Ik heb net De Viervoudige Staat van Boston uit – ja, de originele – en nu ben ik bezig in een boek van Maarten Luther over de Galatenbrief.” Een kastdeurtje gaat open: „Die wissel ik dan af met dit boekje van Datheen, over Wet en Evangelie. Heel mooi, ik kreeg het voor Kerst van mijn werk.
En dit,” wijst ze, „zijn een paar Bijbellezingen van Isaäc da Costa. Die herlees ik al voor de zoveelste keer. Ze blijven me raken.”
Da Costa
Het is ook het werk van Da Costa dat Lianne inspireert bij het verwerken van haar eigen gedachten bij het Woord. Glimlachend: „Ik ben dol op taal, al sinds mijn kindertijd. Ook op wiskunde en logica trouwens, dat is een bijzondere combi, hè?
Maar dichten – waar je voor mijn gevoel beide bij nodig hebt – is iets waar ik pas na de puberteit mee begonnen ben. In eerste instantie vond ik het ‘gek’, maar dat is langzamerhand omgeslagen.
Toen ik kennisnam van Da Costa’s werk – ik deed er twee keer vanuit mijn opleiding onderzoek naar – ging er een wereld voor me open. Zijn beeldspraken bleven hangen. Het verlangen dat hij uitspreekt in zijn teksten, de emotie: dat raakte me.
Ik vind het ook mooi hoe hij als Jood naar de Bijbel kijkt. Hij ziet bepaalde dingen, die voor ons heel vanzelfsprekend zijn, zo scherp: bijvoorbeeld de drie-eenheid of de plaats van de Heere Jezus. Hij laat het licht soms net op andere zaken vallen.”
Ze houdt even stil. „Ik vind het mooi dat hij de inhoud van het Woord centraal zet. In zijn gedichten zitten zo veel verwijzingen naar de Bijbel, dat je daardoor zelf steeds ook meer dwarsverbanden ziet in het Woord.”
Hypermobiliteitssyndroom
Lianne schreef altijd al verhalen om haar binnenste naar buiten te keren, maar voorzichtig aan begint ze met het opstellen van gedichten. Het wordt uiteindelijk zelfs een ‘noodzaak’.
„In deze periode kampte ik ook met extreme moeheid. Alles was te veel, de geringste inspanning putte me uit. Ik sleepte mezelf uit bed, deed alles op de automatische piloot, maar verder bleef er geen energie meer over.”
Lianne bezoekt meerdere keren de huisarts, maar een diagnose blijft uit. „Als ik nu terugkijk op die periode, zie ik die als heel grauw. Ik was zo moe dat zelfs mijn emoties waren afgevlakt. Verhalen schrijven lukte me ook niet meer, dat was te veel werk en te onoverzichtelijk.
Maar af en toe een gedicht schrijven kon nog wel. Ik merkte dat het me ‘lucht’ gaf. Ik kan diep peinzen. Als ik dan probeer om mijn diepste gevoelens en gedachten om te zetten in een kort en metrisch gedicht, is dat verhelderend. En toch: zodra je woorden geeft aan je binnenste, gaat er altijd wel ‘iets’ verloren. Je kunt nooit alles omzetten in woorden.”
Langzamerhand gaat het iets beter met Lianne en uiteindelijk komt een behulpzame reumatoloog tot de conclusie dat ze aan het hypermobiliteitssyndroom lijdt. „Dat verklaarde alles,” vertelt ze. „Waarom ik zo moe was, maar ook waarom ik altijd mank liep na een gymles. Het gaf me rust dat ik nu in ieder geval wist wat de oorzaak was.
Nog steeds probeer ik mijn energie goed te doseren, al blijven de wintermaanden mij veel meer energie kosten dan de zomermaanden. Die heel extreme moeheid, waardoor ik leefde in een mist, bleek achteraf door bijwerkingen van medicijnen te komen. Nu heb ik nog steeds wel periodes van extreme moeheid, maar die mist, waardoor ik soms amper meer iets goeds kon lezen, is gelukkig weg.
Toch was het achteraf ook een leerzame tijd,” zegt ze rustig, „want ik besefte dat ik in alles afhankelijk ben. Je denkt soms veel te kunnen, je bent nog jong, maar je kunt alleen werken en leven met dat wat je gegeven wordt. Dat was een les.”
Het Woord
De gedichten die Lianne – eerst voor haarzelf, later voor anderen – opschrijft, worden gebundeld onder de noemer ‘Dichter bij het Woord’ en plaatst ze op haar website. „Het was voor mij geen vraag waarover ik moest dichten. Je kunt overal over schrijven, maar ik wilde alleen iets optekenen wat inhoud heeft. En persoonlijk is het mijn dagelijkse verlangen om dichter bij de Bijbel te leven.
Ik denk dat we zo vaak ver bij Gods Woord vandaan onze weg gaan. Dat bordje,” ze wijst naar de muur, „herinnert me er elke dag weer aan dat we moeten lezen én leven in Zijn Woord. Er is nog zo veel in te vinden. Daarom begon ik met het dichten rondom Bijbelteksten die mijzelf bezighielden.”
Ze bladert even door de gedichten op haar website, bijna honderd inmiddels. Sommigen zaten jarenlang in haar pen, anderen vloeiden er zo uit. Terwijl ze scrolt, komen er allerlei herinneringen boven.
Zacht licht ze toe: „Ik zie in veel gedichten precies terug hoe mijn gesteldheid op dat moment was. Bij sommige weet ik nog precies waar ik was of waar ik op dat moment vanbinnen mee bezig was. Dat vind ik weleens bijzonder om te zien.”
Een slok thee. Stilte. Het zijn dus werken die dicht bij Liannes eigen hart liggen, maar „toch vind ik het mooi om mijn gedichten te delen met anderen. Wat ze uitwerken weet ik niet, maar er bestellen regelmatig mensen kaarten met mijn gedichten erop via de webshop. Samen met voormalig huisgenootje Marieke Bakker, die de illustraties erbij schilderde, beheer ik die.”
Hoort ze weleens reacties? „Niet veel, maar soms krijg ik een e-mailtje dat iemand erdoor bemoedigd is. Dat vind ik mooi om te horen. Een andere keer schreef iemand me dat de gedichten voor haar als de Psalmen zijn: net als golven, met hoogtes en dieptes.”
Ze denkt even na. „Ik hoef er niet per se reacties op te horen, maar zelf voel ik de drang om iets te doen met de gave van taal die de Heere mij gegeven heeft. Ik heb lang het woord ‘talent’ als iets ‘te groots’ gezien. Daarom gebruik ik liever het woord ‘gave’: het is iets dat mij gegeven is en dat ik alleen maar door hoef te geven.
Ik hoef mijn gedachten bij het Woord niet door ‘de strot te duwen’, ik hoef ook geen honderd mensen te bereiken. Maar ik mag wel in rust mijn werk doen en regelmatig een gedicht publiceren. Misschien is er iemand die erdoor geraakt wordt en (weer) bij het Woord wordt gebracht, maar daar hoef ik uiteindelijk niets aan te doen.”
Pinksteren
Soms gebeurt het ook dat ze zelfs ‘niets hoeft te doen’ voor het schrijven van een gedicht. „Een berijming over Psalm 25 wilde al een jaar lang maar niet lukken. Het bleef maar steken. Tot een paar weken geleden, toen ik opeens zag: zó moet ik het opschrijven.”
Nuchter: „Dat zie ik zeker als leiding, aan de andere kant weet ik ook dat ik in een jaar tijd meer ervaring heb opgedaan met het dichten. Maar toch is het bijzonder, ja.”
Ze houdt even in. „Zo gaat het overigens niet altijd. Meestal loop ik zelf met gedachten, die ik dan – op een zeker moment – móet toevertrouwen aan papier. Dan ben ik er soms dagen mee bezig of juist maar een enkel uur. De ene keer is dat ’s avonds, de andere keer als ik uit de Bijbel lees. Regelmatig is het midden in de nacht, dan moet ik eruit om te noteren wat in mijn hoofd opkomt.”
Ze vertelt: „Ik heb zelfs één keer een gedicht opgetekend waarover ik geen minuut heb gepeinsd. Dat was op een Pinksterdag. Ik werd wakker en mijn gedachten vulden zich plotsklaps met een compleet gedicht. Toen ben ik uit bed gesprongen en mocht ik zó alles opschrijven.”
De kaarsjes flakkeren. „Maar dat is een uitzondering, hè?”
Wie ben Ik?
De thee is op, het cakeje ook. Beneden stommelen wat huisgenoten, de avond valt. Is er dan nog één gedicht dat het dichtst bij haar ligt?
„Dat vind ik moeilijk,” glimlacht ze. En al bladerend komen er memoires boven. „Dit gedicht, ‘spiegelbeeld’, heeft me zo veel moeite gekost. Het laatste stukje stond er al maanden: ‘Eens vluchten schaduwbeelden heen en zien we Hem – en Hem alleen’. Alleen de rest moest er nog voor gepuzzeld worden. Snap je?”
Uiteindelijk komt ze op een gedicht van later datum. Stil leest ze in zichzelf de woorden van het scherm. „Ik schreef het in Israël,” licht ze daarna toe. „Ik was daar met een reis. Omdat ik te moe was, kon ik niet met mijn groepsgenoten meegaan met een wandeling. Daarom ben ik toen maar ergens in de schaduw gaan zitten, zomaar wat mijmerend, tot zij terugkwamen.
Het was op de Hermonberg, volgens de gids de plek waar de Heere Jezus aan Zijn discipelen vroeg: ‘Wie zeggen de mensen, dat Ik, de Zoon des mensen, ben?’ Daarom heb ik mijn Bijbel gepakt en dat stukje gelezen. Uiteindelijk heb ik een begin gemaakt met een gedicht dat in mijn gedachte gonsde. Zal ik het voorlezen?”
Dan draagt ze, haast sereen, haar pennenvrucht voor. Heel even, daar in haar Goudse kamer, lijkt de ‘dichteres bij het Woord’ alleen te zijn met haar gedachten. Bij de ruisende stroom van de Jordaan, mijlenver verwijderd en toch dichtbij.
Dit interview verscheen in de GezinsGids van 4 mei 2023.