Fragmenten van de rouwdienst van Jarco van Meerten gingen als een lopend vuurtje door het land. Zijn ouders Jan en Carolien blikken terug op een jaar dat hun leven totaal veranderde. „In geloof mochten we zeggen: ‘De Heere gaat ons kind thuishalen’. Dat is zó’n groot wonder, dat je er bijna onder bezwijkt.”

Tekst: C.J. de Leeuw Beeld: Gerben Vat

Veelvuldig zijn fragmenten van de rouwdienst – waarin Jarco’s vader Jan ook getuigde over het leven en sterven van Jarco – gedeeld. „Jarco wilde graag zendeling worden, zei hij twee uur voor de bloeding die zijn einde zou betekenen. Hij heeft z’n wens verkregen, maar niet zoals wij dat hadden gedacht.”

Er kwam veel reactie op. Carolien: „Er staan nog twee tassen met post die we nog niet goed hebben kunnen lezen. Het zijn meestal geen brieven die je even leest. Mensen delen heel persoonlijke dingen.”

Jan: „Of iemand stuurt een Bijbeltekst, waar je even een poosje op moet kauwen.”

Ze hebben geaarzeld of ze wel moeten meewerken aan een interview. Gisteravond nog vroeg Carolien aan Jan: ‘Moeten we het niet afzeggen?’ Jan verklaart: „Is het niet nog te teer allemaal? Te kort geleden?”

En ook later, als ze op de begraafplaats lopen voor de foto’s die nu eenmaal bij zo’n interview horen, zullen ze zich afvragen: ‘Waarom doen we dit?’ Om dan te concluderen: ‘Niet om ons’. 

Waarom dan wel? Jan: „We moeten vertellen over Gods wonderlijke daden. En nu kán ik het nog vertellen. Over vier, vijf maanden misschien niet meer.”

Want ook Jan is ernstig ziek. Drie dagen na de begrafenis van Jarco werd ontdekt dat hij nog slechts een zeer beperkte hartcapaciteit heeft. Een gevolg van Becker spierdystrofie. De schade is onherstelbaar en levensbedreigend. 

Ze vertellen. Jan op zijn ziekenhuisbed midden in de kamer. Carolien op de bank ernaast. Onderwijl scharrelt hun dochtertje Rosaline rond. Als een zonnestraaltje in een huis dat staat in de schaduw van de dood.

OVER DE VLUCHTSTROOK

Woensdag 25 mei 2022. Die datum staat in hun geheugen gegrift. Als Carolien Jarco ‘s ochtends uitzwaait, wijst niets erop dat over een paar uren hun leven op de kop zal staan. Carolien: „‘Tot vanmiddag’, riep ik, ‘dan kom ik je halen’. Hij zou gaan spelen bij een vriendje.

Maar ‘s middags had ik een gemiste oproep van de moeder van het vriendje. En meteen daarop een paar appjes. ‘Jarco voelt zich ziek, kun je hem ophalen?’

Hij had hoofdpijn, moest hard huilen en overgeven. Toen ik aankwam, schrok ik. Hij lag op de bank. Bezweet en slapend. Vreemd, vond ik. Slapen op de bank doe je niet zomaar bij een ander. 

Wat kon het zijn? Griep? Het heerste wel. Thuis belde ik de spoedlijn van de huisarts. Die stuurde ons door naar de Spoedeisende Hulp te Tiel.”

Carolien draagt hem naar de auto, want hij kan inmiddels niet meer lopen. „Onderweg bleef ik steeds tegen hem praten, maar hij gaf nauwelijks antwoord. Tot hij helemaal niets meer zei. Ik zag dat hij weggevallen was. Ik schrok ontzettend.

Er was file ontstaan en daarom reed ik over de vluchtstrook verder. Tot bij de brug de vluchtstrook ophield. Het leek me het beste de ambulance te bellen. 

Terwijl ik stopte, schoof er een auto van Rijkswaterstaat de file uit. Daarin zie we achteraf Gods besturing. De man was boos. Maar toen hij Jarco zag, begreep hij het. Met de sirene aan heeft hij me de file doorgeloodst.”

ZOON VAN JEROBEAM

Ook Jan – die een uitje had met het personeel van de basisschool waar hij meester is – is inmiddels onderweg. Jan: „Het zat me niet lekker. En de directeur zei: ‘Als het meevalt, kom je gewoon terug’. ”

Terwijl ik in allerijl naar het ziekenhuis reed, kwam de geschiedenis van Abia, de zoon van koning Jerobeam, in mijn gedachten. De profeet Ahia had gezegd: ‘Hij zal sterven’. Ik duwde het weg.”

Carolien: „Ik heb Jarco als een baby het ziekenhuis in gedragen. Hij was al bijna zeven jaar, dus dat was een aardig gewicht. Ik kon bij de artsen haast niet uit m’n woorden komen.”

Jarco krijgt meteen een CT-scan. De artsen zien dat de hersenkamers vergroot zijn. Door een verstopping kan het hersenvocht niet weg. Maar wat de oorzaak is? Geen idee.

Met loeiende sirenes wordt Jarco naar het Wilhelmina Kinderziekenhuis gebracht. Carolien: „Dat was heftig. Hij reageerde niet meer en niemand wist wat er aan de hand was. Dan krijg je het benauwd.”

DONKERE GANGEN

In het kinderziekenhuis begint het „wachten, wachten, wachten.” Jan: „Alles duurt je te lang.”

De arts-assistent heeft de neurochirurg opgepiept. In zijn daagse kloffie stapt hij binnen. Jan: „Ik zie het nog voor me. Hij ging wijdbeens zitten, de handen op de knieën. ‘We gaan een tijdelijke drain plaatsen’, zei hij. ‘De druk moet weg’.

Zouden we daar niet eerst over moeten nadenken? Hij keek me aan en zei heel cru: ‘We moeten het nú doen, anders gaat hij dood. Daarna kunnen we over dingen nadenken’. Bam. Dan valt alles weg.”

Door de donkere gangen van het ziekenhuis wordt Jarco weggereden. Na twaalven in de nacht komt hij de operatiekamer uit. Carolien: „Je denkt: hoe komt hij terug? Maar hij kwam vlot bij en stelde veel vragen.”

Jan: „We hadden onze oude Jarco terug.”

Carolien: „Het hersenvocht dat via de drain uit z’n hoofd kwam was helemaal rood.”

Jan: „Er moest een bloeding zijn geweest, constateerden de artsen.”

EISEN

Jarco krijgt een MRI. Vrijdagmiddag volgt de uitslag. Hij blijkt een zogeheten caverneuze malformatie te hebben, ook wel cavernoom genoemd. Jan: „Dat is een kluwen van haarvaten. Een half procent van de mensen heeft het. Zo’n cavernoom kan gaan lekken.”

Carolien: „Weghalen was onverstandig, want het cavernoom zat achter de kleine hersenen. De kans dat ze iets vitaals zouden raken was te groot.”

Jan: „De arts stelde ons gerust. Het kan zo’n tien jaar duren voor het mogelijk weer gaat lekken.”

Carolien: „De arts zei: dit is de meest gunstige uitslag.”

Jan: „We waren dankbaar en blij. De tekst die in de auto in mijn gedachten kwam, was ik haast vergeten. Hij hoeft niet te sterven, dacht ik. Ik heb me vergist.

Toch zat het me niet helemaal lekker. Als er bezoek kwam, zei ik: ‘Ik zit meer in over z’n ziel dan over z’n lichaam’. Wat baat het een mens als hij zijn gezondheid behoudt en schade leidt aan zijn ziel? 

Zou hij bij de Heere mogen komen? Ik wil m’n kind niet kwijt, zelfs aan God niet. Maar als het moet, dan zó. Dan heb je nog eisen ook, hè?”

MET VREUGDE INGAAN

Jarco moet nog een tijdje in het ziekenhuis blijven tot het hersenvocht weer een normale kleur heeft. Het is een bijzondere tijd. Jan: „De Heere liet Zich niet onbetuigd. Op een ochtend, kort na de bloeding, zei hij opeens: ‘Papa, weet u wat ik een mooie psalm vind?’

‘God heb ik lief’, denk je dan. Maar nee, hij noemde: ‘Ik lag gekneld in banden van de dood’. ‘Ik vind het niet de mooiste’, zei hij, ‘maar die past wel bij nu’.

Ik zei: ‘Zullen we die zingen, m’n jongen?’

We zongen eerst ‘God heb ik lief’. Toen zong hij niet zo mee. Maar bij ‘Ik lag gekneld’ begon hij mee te zingen. Bij het laatste vers – Ik zal met vreugd’ in ’t huis des Heeren gaan – zong hij luid mee. Dan denk je: ‘Ik hoop het, jongen, dat je weer naar de kerk mag gaan’.

Hij zong meer psalmen en geestelijke liederen die dag. Een zuster die binnenkwam keek verbaasd. En toen: ‘Daar ben ik stil van. Dat heb ik liever dan al dat gegame’. Het was een zuster die nergens aan deed.”

ALS EEN KIND ZO BLIJ MET EEN BIJBEL

Al eerder bleek dat het geestelijke hem bezighield. Carolien: „Hij zat nog in groep 1 toen hij zei: ‘Ik heb nu iets heel naars over de Heere in m’n hoofd. Ik word er verdrietig van’. ”

Jan: „Hij wilde heel graag leren lezen. Pas later ontdekten we dat hij dat wilde om in de Bijbel te kunnen lezen. In het ziekenhuis zouden we hem er één geven, maar ik wilde er eerst nog iets inschrijven.

Hij wist niet dat hij een Bijbel zou krijgen, maar had wel een vermoeden. Ik was er ‘s avonds nog steeds niet aan toegekomen. ‘Morgen’, zei ik. Toen begon hij intens te huilen. ‘Nu heb ik het belangrijkste cadeau niet gehad’. 

We hebben het toch maar meteen gegeven. Hij ging direct zijn lievelingspsalm opzoeken. Psalm 98 vers 2: ‘Hij heeft gedacht aan Zijn genade’.

Elke zuster moest het Bijbeltje zien. Ze waren verwonderd: een kind, zo blij als een kind met een Bijbeltje. Het moest overal mee naartoe.”

Carolien: „Hij zou jarig zijn in het ziekenhuis. In het begin was hij daar onthutst over. Hoe moet dat dan met het feestje? We zaten er over te dimdammen. Toen zei Jarco opeens: ‘Het belangrijkste is niet het feestje, maar of de Heere in je hart woont’. ” 

Jan: „Dat is echt dat pure, kinderlijke vertrouwen. Later hoorden we dat hij dankbaar was dat hij nog jarig mocht worden.”

GENADETIJD

Het gaat al snel de goede kant op. ‘De drain gaat eruit en dan kun je naar huis’, besluiten de artsen. Op 7 juni is het zover. Jan: „Wij hadden er geen goed gevoel bij. En dat gevoel klopte. We zijn maar anderhalf uur thuis geweest.

Thuis hadden we hem op bed gelegd. Na een poosje riep hij: ‘Mijn hoofd bloedt’.“

Carolien: „Het was geen bloed, maar hersenvocht. Het hele kussen was doorweekt.”

Jan: „De wond lekte. Carolien belde het ziekenhuis, ik bleef bij hem. Toen zei hij: ‘Het is een wonder dat ik nog genadetijd heb gekregen’. Ik dacht: ‘Zou hij nou snappen wat hij zegt?’ Dus vroeg ik hem ernaar. Hij zei: ‘Dat betekent dat ik nog tijd van de Heere heb gekregen’. ”

Carolien: „We moesten meteen naar het ziekenhuis komen. We besloten niet te wachten op de ambulance, maar plankgas naar het ziekenhuis te rijden. We hoefden niet in te pakken, alles zat nog in de tassen.”

Jan: „We waren bang dat hij weer weg zou vallen, maar hij was goed bij en vroeg van alles.”

Carolien: „Hij lette ook goed op hoe hard je reed. ‘Oe-oe, honderdvijftig’, zei hij.”

GEEN SNOEPJE, MAAR EEN PSALM

In het ziekenhuis slaat zijn humeur om. Hij is boos en verdrietig omdat hij niet thuis mocht blijven. Jan: „Hij rende weg omdat hij zich niet wilde laten onderzoeken. Ik moest hem in de houdgreep nemen. Hij was woest. Na het onderzoek dook hij meteen weer weg.”

De conclusie van de arts: Dit is niet goed. Er moet een permanente drain geplaatst worden. Jarco moet in het ziekenhuis blijven. Jan: „Hij was heel verdrietig.”

Carolien: „Eenmaal op de verpleegafdeling wilde hij niet op zijn ziekenhuisbed. Daarom zat hij op de stretcher die voor mij klaarstond. Maar toen ik terugkwam van het tandenpoetsen, zat hij opeens op zijn eigen bed. Heel stil, in kleermakerszit. 

Hij zei: ‘Mama, u moet altijd onthouden… Wat de Heere doet, is goed’. Ik was er stil van. Hij ging liggen en sliep. Ook als de verpleegkundige langs kwam en de controles moest doen, vond hij het prima.”

Jan: „Er zijn in die ziekenhuistijd wonderlijke dingen gebeurd. Hij moest negen dagen platliggen, maar mopperde niet. Hij wilde wel graag dat ik voorlas. Of psalmen beluisteren en zingen. 

Juist in het heetst van de strijd. Hij zag erg op tegen medische handelingen. Maar snikkend zei hij dan: ‘Ik wil een psalm zingen. ‘t Hijgend hert’. ”

Carolien: „Geen snoepje, maar een psalm.”

Jan: „Hij zocht de rust erin. En hij kreeg die ook. 

Dan zijn zulke ziekenhuistijden gouden tijden. Het klinkt misschien raar, maar die wil je niet missen. Het geeft je kracht om het te dragen. Als zo’n jongen dat al kan zeggen, wat moet jij dan nog?” 

Carolien: „Soms geloven mensen het niet.”

Jan: „Zo van: ‘Kun je dat op die leeftijd?’ Ja! Op die leeftijd. Zo’n klein kind, weet je wat dat is? Een wegwijzer. Dat kinderlijke geloof in z’n hart gewerkt, dat is jaloersmakend.”

Het complete interview met Jan en Carolien van Meerten verscheen in de GezinsGids van 29 december 2022 D.V.