menno_simons1506 – 2011

Na tijden van grote verdeeldheid vormden de Nederlandse doopsgezinden in 1811 samen één kerkverband van autonome gemeenten. Menno Simons, de grondlegger van de doopsgezinde beweging, was een rechtzinnig man. Is het gedachtegoed van Menno Simons na precies tweehonderd jaar nog steeds terug te vinden bij de doopsgezinden?

Mevrouw drs. Anna Voolstra vertelt graag over de geschiedenis van het doperdom. Ze is historica en werkt bij het Doopsgezind Seminarium aan de Vrije Universiteit. Ze is deskundige op het gebied van de doopsgezinde geschiedenis en identiteit en werkt aan een proefschrift over de doopsgezinden in Amsterdam van 1530 tot 1850.

De doopsgezinden hebben hun naam te danken aan het praktiseren van de volwassendoop na het afleggen van de geloofsbelijdenis. Voolstra: „Menno Simons en de doopsgezinden hechtten daar veel waarde aan. Wel verbonden ze de waterdoop heel nauw aan de échte doop, namelijk de innerlijke bekering door de Heilige Geest. De waterdoop gaf een ommekeer aan, een moment van wedergeboorte. Die wedergeboorte, het begin van een leven van navolging van Christus, was voor Menno Simons onmisbaar.”

 
Predikers

De eerste dopersen leerden dat iedere Bijbeltekst een letterlijke en een geestelijke betekenis heeft. De geestelijke betekenis vonden ze het belangrijkst. Ze vonden een theologische opleiding niet nodig omdat de Heilige Geest die bij de geroepen predikers wel in het hart zou leggen. In 1736 kwam er tóch een doopsgezind seminarium. „De reden voor de oprichting was de aanpassing van de doopsgezinden aan de samenleving,” verklaart Voolstra. „Doopsgezinden gingen deelnemen aan studie en cultuur. De predikers konden daarbij niet achterblijven.”


Disputen

Na de reformatie werden er openbare godsdienstgesprekken tussen de verschillende godsdienstige richtingen gehouden. In ons land waren de disputanten vaak gereformeerden en doopsgezinden. Mevrouw Voolstra: „Vaak werd er op plaatselijk vlak gedisputeerd. De gereformeerden wilden laten horen waarin zij van de dopersen verschilden.” Voor veel mensen leken beide groepen namelijk erg veel op elkaar. Beide groepen vonden persoonlijke vroomheid, persoonlijke bekering, het werk van de Heilige Geest en een wereldmijdende levensstijl erg belangrijk. „Ook gebeurde het wel,” vervolgt Voolstra, „dat een gereformeerde synode de predikanten opriep vergaderingen van doopsgezinden binnen te dringen en daar met de voorganger in debat te gaan om de doopsgezinde kerkgangers aan te tonen waarin hun voorganger dwaalde. Toch wonnen de geleerde gereformeerde predikanten het niet altijd van de eenvoudige doopsgezinde voorgangers,” glimlacht Voolstra. „In Alkmaar werd een dispuut gehouden waarvan de gereformeerde kerk geen verslag schreef. En zwijgen zegt ook wat.”


Emancipatie

„Toen in 1579 de vervolgingen in de Noordelijke Nederlanden opgehouden waren, vluchtten veel welvarende doopsgezinden uit de roomse Zuidelijke Nederlanden hier naartoe,” vertelt Voolstra. „Ze namen hun kennis mee en namen hier volop deel aan de Gouden Eeuw. Vooral in de handel, de scheepvaart en de textielindustrie zijn doopsgezinden rijk geworden. Ze hadden bovendien connecties met andere doopsgezinden in heel Europa. In het begin speelden ook de strenge tucht, de spaarzaamheid en hun soberheid een rol. Er stonden intern heel strenge straffen op failliet gaan en op het hebben van schulden. Door hun hoogstaande levensstijl kregen doopsgezinden de naam dat ze betrouwbare handelspartners waren. Na verloop van tijd gingen ze bij de economische elite behoren. Sinds doopsgezinden stemrecht hebben, hebben ze altijd voor niet-confessionele politiek gekozen. Godsdienstige principes behoren tot de privésfeer, zeggen ze. Het beginsel van verdraagzaamheid staat bij doopsgezinden bovenaan.”

 
Doopsgezinden nú

Ruim achtduizend Nederlandse doopsgezinden sloten zich niet aan bij de PKN in 2004. „Doopsgezinde opvattingen over de doop, de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten en de afwijzing van algemene belijdenisgeschriften verhinderden dat,” licht mevrouw Voolstra toe. „Daardoor kan de Algemene Doopsgezinde Sociëteit nu haar tweehonderdjarig bestaan vieren.”

De autonome gemeenten die nu samen die Sociëteit vormen, zijn voor verreweg het grootste deel vrijzinnig. „Dat klopt,” beaamt Voolstra, „Volgens mij is dat historisch gezien te verklaren uit de tegenstelling tussen de stad en het platteland. In Nederland leefden doopsgezinden altijd in een stedelijke context. Dat zorgde voor vele contacten met andere geloven, een ‘omgangsoecumene’. De claim de enige ware kerk te zijn, werd mede daardoor betrekkelijk snel losgelaten. In het buitenland leefden doopsgezinden meer geïsoleerd op het platteland, waardoor de scheiding tussen gemeente en wereld gemakkelijker in stand gehouden kon worden. Daar bleven de mennonieten dan ook veel orthodoxer. Denk maar aan de mennonieten in Rusland en de Amish in Canada en de Verenigde Staten.”

„Van het gedachtegoed van Menno Simons is inderdaad erg weinig overgebleven,” vervolgt Voolstra. „Soms hoor je uitspraken van hem noemen die de goede man nooit gezegd kan hebben. Wel hechten doopsgezinden, net als Menno, veel waarde aan de plaatselijke gemeente en aan de christelijke levenswandel. Het doopsgezind zijn moet blijken uit je leven, uit je daden. Als je doopsgezinden vraagt waarom ze dat zijn, dan hoor je nogal eens zeggen dat ze het zo fijn vinden dat ieder zijn eigen belijdenis mag hebben en uitspreken.” Je kunt de huidige doopsgezinde overtuigingen samenvatten met het woord vrijheid. „Daar hechten we erg aan,” besluit mevrouw Voolstra.