Wat is er aan de hand in orgelland? Conservatoria sluiten. Het aantal orgelstudenten neemt af. Orgelcomités zijn tevreden met een handjevol luisteraars bij een concert. Het kost steeds meer kerken moeite om iedere kerkdienst de orgelbank gevuld te krijgen. Hoe houden we straks de lofzang gaande? „Laten we de rol van kerkmuziek meer op waarde schatten.”

Tekst: P. van de Beek   Beeld: Gerben Vat en P. van de Beek 

Vraag een paar organisten wat goede orgelmuziek is en je verzandt al snel in oeverloze discussies. Nog erger zou het wellicht worden als je de mening van het publiek vraagt. Organisten André van Vliet en Gerben Budding doen een poging het begrip op te helderen. 

Ze maken graag tijd vrij om eens door te praten over wat zij zien, horen en ervaren in orgelland. Van Vliet ziet mooie ontwikkelingen als hij het vergelijkt met dertig jaar geleden, toen hij afstudeerde aan het Utrechts Conservatorium. „Dat denken in hokjes en vakjes, elkaar de maat nemen, is gelukkig wel iets minder geworden,” zegt hij. 

Destijds kon je op je eindexamen beter geen Bach spelen, vertelt hij. Lachend: „Dan had de examencommissie een kwartier langer nodig, omdat ze zelf al ruzie zou krijgen over de interpretatie.” 

Het purisme lijkt nu minder. „Tegenwoordig kun je in orgelseries op grote, historische orgels gerust iets horen van componisten als Widor en Vierne. Dat soort muziek op een historisch Nederlands orgel, dat was vroeger not done voor de puristen. Musici hebben zich dus echt verbreed.” 

Ook met het niveau van organisten gaat het de goede kant op. Van Vliet: „Het lijkt of het technische niveau van de nieuwe generatie organisten veel hoger is dan vroeger.”

Gerben Budding – (stads)organist van de Goudse Sint-Jan – herkent dat. „Het aantal conservatoriumstudenten is wel laag, maar ik vind het veelbelovend hoeveel talent er is. Het niveau wordt alleen maar beter. Als ik naar de nieuwe generatie kijk, vind ik de virtuositeit echt opvallend groot.

Hoe dat komt? Ik denk dat door de toename van opnames en livestreams de druk voor een organist hoger is om technisch hoog niveau te bieden en lef te tonen. Want als je slecht speelt, gaat de ‘tamtam’ ook veel sneller dan vroeger.” 

Niveau van organisten

De orgelcultuur in Nederland is nog springlevend. Budding: „Er is nog steeds veel enthousiasme van organiserende comités. Bijna ieder dorpje heeft wel een eigen orgelconcertserie.” 

Dat heeft ook zijn nadelen: per concert loopt het aantal bezoekers wel terug. Budding: „Maar laten we de zegeningen tellen. Zeker grotere orgelconcertseries, zoals in Haarlem, lopen nog steeds heel erg goed.”

Toch zijn beide musici niet alleen maar positief, zeker niet als we kijken naar de gereformeerde gezindte. Daar lijkt de muzikale component soms zoek. Een voorbeeld zijn de huidige livestreams: vooral het aanbod met makkelijk in het gehoor liggende, ‘populaire’ muziek doet het goed in de reformatorische achterban. Wat zegt dat? 

Zowel Van Vliet als Budding kiest behoedzaam zijn woorden. Ze willen absoluut voorkomen dat zij de indruk wekken collega’s toch de maat te nemen. „Met respect over elkaar praten, dat hebben we nodig,” stelt Van Vliet. Toch wil hij – „zeker ook mijzelf” – een spiegel voorhouden. „Zo’n dertig jaar geleden kwam dat nare woord ‘populair’ de orgelwereld in. Klaas Jan Mulder gaf twee keer per jaar een ‘populair concert’. Daarna is die term een eigen leven gaan leiden.

Ik schuw de ‘populaire werken’ niet. Met aanstekelijke toccata’s of bekende werken is op zich niets mis. Als het maar kwaliteit heeft. Maar bij sommige concerten vraag ik me weleens af of er überhaupt nog voor gestudeerd wordt. Het publiek komt toch wel. De gereformeerde gezindte lijkt de ondergrens qua muziek telkens naar beneden bij te stellen. Men vergeet dat muziek een vak is. 

Dat is niet eigen aan de Zwart- en Asmaschool, benadrukt Van Vliet. „Feike Asma en Jan Zwart waren musici pur sang. Die studeerden flink. Herman van Vliet was ook zo. Met hem kon je gerust een uur discussiëren over één nootje in een stuk van Franck.Zo bezig zijn met muziek dát zijn we misschien aan het kwijtraken.”

Zijn we als organisten niet te veel zzp’ers geworden? Te veel bezig om onszélf te laten horen? Organisten als Herman van Vliet en anderen van die generatie wilden mensen echt van orgelmuziek laten houden. Die moedigden het publiek aan om bij ánderen te gaan luisteren. Die hadden de breedte van de orgelcultuur op het oog. 

Kijk, als je zo denkt, ben je wat mij betreft verder dan dat er vijfhonderd man op jóuw concert zit. Natuurlijk, met ondernemend denken is niets mis, maar ik heb een aversie gekregen tegen eigengereid gedoe om maar zo veel mogelijk volgers achter je aan te krijgen.” 

Twee kampen

Volgens Budding lijkt er in de reformatorische gezindte sprake van twee kampen als het gaat om ‘populaire orgelmuziek’. „Een grote groep mensen vindt het helemaal prachtig, de andere groep ergert zich wezenloos. Beide kampen hebben de neiging om zich terug te trekken in hun bastion. 

Hoe we dichter tot elkaar komen? Ik denk dat we moeten verbreden. Op concerten een afwisseling bieden tussen bijvoorbeeld literatuur en koraalmuziek kan daar zeker bij helpen. 

Dat probeer ik ook bij mijn orgelleerlingen. Sommigen komen bijvoorbeeld met een bundel met populaire koraalmuziek op les. Ik laat ze eruit studeren. Tegelijkertijd probeer ik hun muzikale kennis te verbreden, in de hoop dat ze onderscheidend vermogen ontwikkelen.” 

Ingrediënten

Ook Van Vliet moest leren om breder te kijken. „Ik zat vast in m’n eigen idee dat het allemaal maar op één manier kon. Inmiddels heb ik geleerd verder te kijken en me open te stellen voor hoe anderen iets aanpakken.” 

Publiek zou zich ook open moeten stellen voor onbekende muziek. „In mijn eigen concertprogramma’s probeer ik de luisteraars altijd iets mee te geven van de breedte in de muziek. 

Ik begin en eindig altijd met een koraalbewerking, bij wijze van opening en sluiting. Daartussen zoek ik naar een programma waarin er afwisseling in de ingrediënten zit. 

Recent gaf ik bijvoorbeeld een concert met onder andere Bachs beroemde Passacaglia en de overbekende Toccata van Grison. Daartussenin zat onder andere een moderner werk van Demessieux. Ik denk dat de meesten van het publiek dat laatste minder konden waarderen, maar tussenin kan het perfect. Grison daarachteraan krijgt dan juist z’n waarde.” 

Visie op kerkmuziek

Ook op kerkmuzikaal gebied ziet Budding een negatieve ontwikkeling. „Er is nauwelijks oog voor het kerklied der eeuwen. Schokkend vind ik het als ik zie wat er ook op ‘zwaardere’ scholen wordt gezongen. Terwijl in de kerk enerzijds wordt vastgehouden aan de psalmberijming van 1773, gaan de luiken al gauw open naar de evangelische hoek. 

Ja, ook jongeren uit de Gereformeerde Gemeenten (in Nederland) komen aan met een bundel van Opwekking. Terwijl de liederen van Luther of onze vaderen uit de Nadere Reformatie onbekend blijven. 

Neem het eerste lied van Luther ‘Verheugt u, Christenen, tesaam’, waarin hij zijn bekeringsgeschiedenis bezingt met daarin de hele orde van het heil. Of latere gezangen als ‘Alle roem is uitgesloten’: ze raken in de vergetelheid. 

Wat weet de jeugd van Calvijn die een keuze heeft gemaakt over het psalmzingen? Juist door de liturgie met een grote rol voor muziek zit er continuïteit in de kerk der eeuwen.” 

Daarom zouden kerken een duidelijker visie op kerkmuziek moeten ontwikkelen, vindt Budding. „Zo krijg je als kerkganger van binnenuit iets mee en groeit de aandacht voor goede muziek. Het lijkt weleens of er nu een zekere folklore in stand wordt gehouden, waarbij men achter het orgel aanzingt met als enige argument: ‘Dat is eerbiedig, stichtelijk’. 

De reformator Luther stelde heel scherp dat muziek verkondigend van aard is. De verkondiging van het Woord en de kerkmuziek hebben één en hetzelfde doel: Gods eer. Als je dat bedenkt is een voorspel niet zomaar functioneel, maar al een onderdeel van de lofprijzing.”

Gevoeligheid

Gerben Budding pleit voor een open en ontspannen gesprek in de behoudende kerken over kerkmuziek. „Ik begrijp best dat je niets moet forceren. Leg de dilemma’s eens open op tafel zonder direct het roer om te willen gooien. Het gebeurt te vaak dat een organist flinke kritiek krijgt vanuit een soort angst, terwijl we juist enige ontspanning in de discussie nodig hebben.”

Van Vliet: „Wat zijn de criteria als we onze mening geven? Alleen maar wat gevoeligheid, of…? Als we het dáár maar eerlijk over durven hebben, dan is dat al winst.” 

Budding: „Zorg ervoor dat er open lijnen zijn tussen kerkenraad en organist. Er kan in veel kerken veel en veel beter gecommuniceerd worden met organisten, weet ik uit ervaring. Zeker als het gaat om beginnende organisten. 

En natuurlijk past een cantate niet direct binnen de calvinistische traditie, maar het kan veel kleiner. Laat kerkenraden eens nagaan hoeveel ruimte je geeft aan ontwikkeling van organisten. Wat lever je in van je identiteit als er voor de dienst eens een keer een koraal van Bach wordt gespeeld? 

En als je leden bij je kerkverband kunt houden als de gemeentezang ordelijk is, wat is er dan op tegen om daar aandacht aan te besteden?”

Opleiding

Het vraagt wel wat van organisten, maar – zegt Budding: „Van predikanten verwachten we een degelijke opleiding. Waarom vinden we dat voor een organist niet nodig?”

Daar is Van Vliet – zelf organist in Polsbroek – het mee eens. „Als je op de hoek van de straat kroketten wilt verkopen, moet je al talloze vergunningen hebben. Waarom mag iedereen in de eredienst dan wel zomaar iets naar eigen inzicht doen?”

Het lijkt hem goed als kerken een soort kwali-
teitscheck voor organisten zouden hanteren. „Het gaat toch om een belangrijke rol in de eredienst. Soms hoor ik organisten in zondagse diensten spelen die amper technische bagage hebben. Zij zijn op zich wel muzikaal, maar hebben alles zichzelf aangeleerd. Dan hoor je bijvoorbeeld gebroken pedaalspel met alleen maar de linkervoet.”

Van Vliet haast zich om eraan toe te voegen dat het echt niet nodig is om allemaal professionele organisten op te leiden. „Er zijn bergen amateurorganisten die er serieus werk van maken en bij wie je heerlijk kunt zingen, terwijl sommige beroepsorganisten onvoldoende kunnen afdalen naar het niveau van de kerkgangers.” 

Van Vliet is even stil. Dan: „Soms hoor ik een amateurorganist spelen en merk ik hoeveel voorbereiding erin is gestoken. Dat plaatst me dan weleens voor een spiegel.”

Dit is artikel 1 van 2 en staat in de GezinsGids van 30 december 2021.