Als predikant ben je nooit om werk verlegen. Maar zeker in de laatste dagen van het jaar komt het er nog eens extra op aan. Waar bij vele medelanders de vaart er wat uit raakt richting het jaareinde, moet er voor de predikers nog een tandje worden bijgezet. De tiendaagse veldtocht dient zich aan!

Tekst: ds. A.T. Huijser

‘De tiendaagse veldtocht’ is een staande uitdrukking geworden in domineesland. Ook onder het kerkvolk is het gezegde inmiddels bekend. Het wordt predikers nog weleens veelbetekenend toegevoegd, zo rond de kortste dagen van het jaar: ‘De tiendaagse veldtocht weer hè, dominee!’

En inderdaad, er is aan het einde van het jaar een geduchte slag te slaan als het om het kanselwerk gaat. Voor hen die zich geroepen weten tot de kansel is het een tijd van leven en geleefd worden; van Kerst naar Oud en van Oud naar Nieuw.

In de laatste weken, waarin het oude jaar in zijn voegen kreunt en weldra in het graf der eeuwen wordt bijgezet, roept de plicht harder dan ooit. Er moeten preken geleverd worden, als het even kan gouden appelen in zilveren schalen. Woorden ter rechter tijd, gepast en gepolijst naar de stand van de kerkelijke kalender.

Preekstoel op, preekstoel af
Na lange dagen zwoegen in de stille studeerkamer is het zover. Je reist van preekstoel naar preekstoel. Het gaat preekstoel op en preekstoel af. Wat in eenzaamheid is voorbereid, wordt soms met honderden tegelijk gedeeld. Je kijkt ernaar uit en je kijkt ertegenaan.

Als op nieuwjaarsdag uiteindelijk de laatste kanselgang wordt gemaakt in de cyclus van tien, verlaat de prediker ‘anderhalf uur’ later de kansel in het besef: tien dagen geleden stonden we ervoor, nu zijn we erdoor. En hoe?

Ach, terugziende valt er over de Meester meestal niet te klagen. ‘Hij schonk mij hulp, Hij redde mij keer op keer’.

En toch – ik kan slechts voor mijzelf spreken: op de tweede januari is vaak alle rek eruit. Je voelt je een soort van uitverkocht!

De schappen der ziel zijn leeg. Ieder heeft er het zijne uit gekregen en de prediker blijft met de rommel achter. Dat wil zeggen: met zichzelf. En geloof mij, dat is ook niet alles. Dat is in wezen niks. Oog omhoog dan maar!

’t Zou zomaar op een goedbedoelde kerstkaart hebben kunnen staan. ‘Oog omhoog dominee, in uw veelvuldige arbeid, en het hart naar Boven!’

Kijken gaat nog wel, maar als ’t hart nu niet naar Boven wil? Als de vleugelen der ziel zich maar niet verheffen kunnen? O ja, steile en diepe afhankelijkheid preken gaat nog wel, maar beleven is armoetroef!

Sabbatsgenade
Wat groot als de Heere dan de sabbatsgenade uit Psalm 92 weer eens wil verlenen: ‘Ik ben met verse olie overgoten’. Dan wordt er nieuwe kracht ontvangen en de ziel van de afgematte prediker verzadigd als met vet en smeer.

Dan worden de schappen der ziel vervuld en begint de preekstoel toch weer te trekken. Waarom? Om te verkondigen dat de HEERE recht is. Dan mag er weer voorraad naar voorraad worden uitgegeven en zorgen de inkomsten voor uitgaven.

Toch is die tiendaagse veldtocht ook een mooie tijd. Je kunt dan vooral bezig zijn met hetgeen waar je als dienaar des Woords toe geroepen bent, namelijk: de bediening der verzoening.

Het kerkelijke vergaderwerk met haar zielsvermoeiende eigenschappen ligt dan stil, niet noodzakelijk bezoekwerk eveneens. Alleen de studeerkamer en de preekstoel blijven over.

En: tien jaar preekervaring heeft mij inmiddels ook geleerd dat de best betaalde overuren uiteindelijk toch in de dienst van de Koning worden gemaakt. In geestelijke zin welteverstaan!