„Vroeger had ik weleens indrukken van dood en eeuwigheid. Ik was weleens bewogen onder een preek en dat lijkt nu allemaal over te zijn.” In zorgcentrum Rehoboth in Goes, waar Simon van Koeveringe op woensdag pastoraal werk doet, spreken we met elkaar over de ingrijpende uitdrukking ‘hoe ouder, hoe kouder’. „Ik probeer veel te waarschuwen tegen lijdelijkheid.”

Tekst A. Steenpoorte beeld Hanno de Vries

‘Hoe ouder, hoe kouder.’ Is die uitdrukking waar?

„Gelukkig niet altijd, maar ik kom het wel vaak tegen. Soms merk je dat mensen van 80, 90, 95 of nog ouder helemaal niet zitten te wachten op een gesprek over geestelijke zaken.

Als pastoraal medewerker probeer ik toch altijd daarop aan te sturen, maar dan beginnen ze bijvoorbeeld over het weer. Een ideaal onderwerp is ook de kinderen en kleinkinderen: ‘Mijn zoon heeft dit bereikt’ en ‘Mijn kleindochter heeft dat bereikt’.

Ook over zorgen om kinderen en kleinkinderen of over gezondheidsklachten kunnen mensen een poos praten, maar als het dan gaat over het ene nodige, merk je: ‘Ik weet het, ik heb het al zo vaak gehoord, het is allemaal waar wat je zegt, maar laten we maar overschakelen naar iets anders’. Dat zeggen de meesten niet, maar dat stralen ze wel uit.

Nog aangrijpender is het als iemand geïrriteerd wordt. Ik heb meegemaakt dat een oude man niet meer wilde dat ik naar hem toe kwam om over het geestelijke te spreken. Het ingrijpende is dat ik hem ook nooit meer heb gezien. Hij is kort daarop ziek geworden en overleden. Aangrijpend, hè?

Gelukkig maak ik ook het tegenovergestelde mee. Een vrouw die de gevreesde ziekte had, zag ik aftakelen. Op den duur kwam ze op bed terecht. Elke keer als ik bij haar kwam, was er eigenlijk geen ruimte om over aardse dingen te praten, het ging alleen maar over de wezenlijke dingen.

Zo zei ze: ‘Ik lig maar een beetje naar die wolken te kijken’, als het ware verlangend: wanneer mag ik gaan? Wanneer is de tijd dat ik bij de Heere mag wezen?

Ik denk ook aan een vrouw met afasie. Door een hersenbloeding kon ze niet meer spreken, maar haar verstand was nog goed. Ze zat hele dagen in haar stoel de gang op te kijken. Met gebaren en met haar gezichtsuitdrukking kon ze communiceren. Ze was al jong weduwe geworden en had een groot gezin.

De eerste keer dat ik haar sprak, vroeg ik: ‘Hoe heb je toch verder gekund, als jonge weduwe met zo’n groot gezin?’ Ze wees naar boven. Ik begreep ook dat die weg het middel is geweest tot haar bekering.

Ik weet nog hoe ze zonder woorden haar blijdschap uitte toen kandidaat Vlot het beroep naar onze gemeente Krabbendijke had aangenomen. Met haar hele houding straalde ze iets uit van de vreze Gods.”

Zichtbaar

Sommigen tonen met hun houding hoe het in hun hart ligt. Enkelen zeggen het hardop. Soms is het in de kamer zichtbaar waar het hart naar uitgaat.

Ook daarvan kan Simon van Koeveringe voorbeelden noemen. Aangrijpend of jaloersmakend.

„Ik hoorde eens van een bijna blinde man, van wie bekend was dat geld een grote rol speelde in zijn leven. Hij kreeg pastoraal bezoek, maar het gesprek over geestelijke zaken vlotte niet zo.

Nog voordat de bezoekende broeder de deur uit was, ging de hand van die man weer naar zijn map met bankafschriften en zat hij daar weer in te bladeren, terwijl hij bijna blind was. Daarmee was hij bezig, tot het laatste toe.

Ik kom echter ook bij dementerende mensen die altijd met een goed boek op schoot zitten. Dat zegt niet alles, maar ik kom ook op kamers waar dikke romans rug aan rug staan. Dan weet je ook genoeg.

Als iemand steeds een goed boek pakt, zegt dat toch iets. Dat doe je niet als je hart uitgaat naar de wereld.

Ik denk aan een dementerende man, hij was ver weg. Hij zat in zijn psalmboek te bladeren en ineens zei hij tegen me: ‘Kijk, dat is het nu, dat is het nu’. Hij wees deze regels aan uit Psalm 145:6: ‘Hij is nabij de ziel die tot Hem zucht; Hij troost het hart dat schreiend tot Hem vlucht’. Ik geloof dat daar zijn hart lag.”

Komt u ook mensen tegen die niet durven zeggen dat ze een ander leven kennen, maar bij wie je wel merkt: ze zijn ermee bezig, ze zijn er niet ongevoelig onder?

„Die zijn er zeker ook. Ik ben geen hartenkenner, soms zijn mensen erg beschroomd. Als ze iets vertellen, vraag je jezelf af: is dit iets van de tere vreze Gods of is het algemeen werk? Dat moet je laten rusten.

Maar ik kom zeker mensen tegen die zich niet durven uitgeven voor iemand met genade, maar die toch een leven hebben dicht bij het Woord en een levenswandel waarvan je denkt: wat zou dat zijn bij die man of die vrouw?”

Merken mensen die ‘koud’ overkomen zelf ook dat ze vroeger gevoeliger waren?

„Ja, ik hoor mensen weleens zeggen: ‘Vroeger had ik indrukken van dood en eeuwigheid. Dat drukte op mijn ziel, daar was ik mee bezig. Ik was weleens bewogen onder een preek en dat lijkt nu allemaal over te zijn.’

Heel vaak blijft het bij die constatering en is men dood voor de dood. Sommigen zeggen dat letterlijk: ‘Dood voor de dood’.

Je komt ook mensen tegen die dat tot diepe smart bij zichzelf waarnemen, met bewogenheid: vroeger als kind was het zo anders, hoe moet het nu toch? Dan proef je iets van nood. Het geweten is nog teer en ontvankelijk.

Menselijkerwijs gesproken denk ik dan: hier is nog hoop. Terwijl je bij mensen die onderuitzakken denkt: hoe moet dat? Er is als het ware eelt op de ziel gekomen. Ingrijpende uitdrukking: eelt op je ziel.”

Gelukkig zijn Gods pijlen scherp…

„Zeker, die kunnen daardoorheen. Bij God vandaan kan het altijd, maar je bent dan geneigd om te denken: hier moet een dubbel wonder gebeuren. Zo is er bij mensen die zich nergens voor uitgeven toch onderscheid.”

Hoe geef je ouderen een evenwichtige boodschap mee?  

„Ik probeer altijd de Schrift te laten spreken: ‘Nu is het nog genadetijd, het kan nog’. Dat wordt dan grif erkend: ‘Ja, het kan nog’ en vervolgens leunen mensen weer achterover. Dan zeg ik weleens: ‘Ja, maar het moet wél gebeuren. Schuif het niet voor je uit. Eigenlijk moet het vandaag gebeuren, want morgen kan het te laat zijn’.

Dat zie je hier gewoon gebeuren. Regelmatig heb ik iemand bezocht en de volgende week lees ik op mijn e-mail: hij of zij is overleden.

Ik vertel ook weleens van die man die honderd jaar werd en nog voor eigen rekening stond. Dat is in Borssele gebeurd, ten tijde van ds. C. Hogchem. Ds. Hogchem voelde dat hij moest lezen uit Jesaja 65: ‘Een zondaar honderd jaar oud zijnde, zal vervloekt worden’.

Het was de pijl die die man trof. Hij kwam erachter dat hij honderd jaar tegen een goeddoend God gezondigd had. Dat voorbeeld vertel ik dan om te laten zien: zo machtig is de Heere. Zoek dat!

Het is aangrijpend dat mensen dan maar al te goed weten: ‘Ja, maar je kunt het zelf niet pakken, God moet het doen, dus ik wacht het maar af’. Dat lees je nergens in de Bijbel, dat je achterover moet leunen en af moet wachten.

Ook haal ik vaak de tekst aan uit Handelingen 2, waar Petrus citeert uit Joël 2: ‘Uw ouden zullen dromen dromen’. Dat ziet erop dat de Heere ook met Zijn Geest wil werken onder ouderen.

Ik geloof dat God meestal werkt in de jongere jaren, maar dat zeg ik niet tegen ouderen, want dan zakken ze helemaal weg in moedeloosheid. Tegen jonge mensen zeg ik wel: ‘Zoek de Heere in je jeugd; die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden’.

Op catechisatie en op school zeg ik dus iets anders dan tegen oude mensen. Zo probeer ik beide groepen aan te sporen om de Heere te zoeken en te bemoedigen dat het nog kan.”

Ik begrijp dat u moedeloosheid wilt voorkomen, maar zou het mensen niet in de schuld kunnen brengen: ‘Ik heb mijn beste tijd voorbij laten gaan’?

„Dat zou kunnen, op die manier heb ik het zelf nog nooit benaderd. Mensen zeggen dat soms wel zelf: ‘Ik heb mijn beste tijd voorbij laten gaan, nu ben ik al zo oud en ik heb nog niets’. Ook dan wijs ik op Gods Woord en spoor ik aan: doe wat je kan.

We kunnen onszelf niet bekeren, maar we kunnen veel meer dan we doen. En de Heere heeft beloofd dat Hij in de weg van zoeken, bidden, kloppen en aanhouden de genade geven wil. Ik probeer veel te waarschuwen tegen lijdelijkheid.”

U noemde net al de jonge mensen. Gebruikt u op catechisatie en voor de klas ook uw ervaringen uit de ouderenzorg?

„Ik vertel weleens hoe aangrijpend het is, als je zo oud bent en nog onbekeerd, dat je eigenlijk je hele leven tevergeefs geleefd hebt. En dat het goed is om de Heere te dienen. Dat is zeker geen somber leven, alleen voor oude mannetjes en vrouwtjes.

Toen ik voor het eerst in Wolphaartsdijk voor een klas stond, vertelde ik over mijn werk in de ouderenzorg. In die klas zaten meerdere achterkleinkinderen van een vrouw die ik gekend heb vanuit Rehoboth. Toen ik over hun overoma praatte, wisten ze goed wie dat was en dat dat een vrouw was die gelukkig was. Je merkt dan dat ze weten: dat was een godvrezende vrouw.

Dat was een heel mooi moment. Je kunt er dan op wijzen dat de Heere vaak werkt in de lijn van de geslachten.” 

Dit interview verschijnt, als onderdeel van een tweeluik, in de GezinsGids van 8 februari 2024 D.V.