MennoMenno de Bruyne is voorlichter bij de SGP Tweede Kamerfractie. Op deze plek geeft hij een kijkje achter de schermen van het hof en het Binnenhof

 
In de rede

Jaren geleden haalde de Rotterdamse politicoloog Rinus van Schendelen de Handelingen van de Tweede Kamer uit z’n boekenkast. Daarna pakte hij z’n zakrekenmachientje, en daar ging hij: turven hoeveel keer Kamerleden elkaar en de bewindslieden in de rede vallen. Interrumperen, heet dat op het Binnenhof. Het resultaat van z’n berekeningen is wel aardig. In de periode 1950-1959 kon een spreker ruim een half uur ongestoord zijn zegje doen. In de periode 1960-1969 zat er al na vier en een halve minuut een interrumpant op je dak en van 1970 tot 1979 werd je reeds na drie minuten en 15 seconden dwars gezeten.

Zout in de pap

Hoe het gemiddelde nu ligt, is niet bekend, maar het aantal interrupties is nog steeds schrikbarend groot. Het hangt natuurlijk ook een beetje af van de Kamervoorzitter. De ene ‘bovenmeester’ is nu eenmaal strenger dan de andere. De eerste na-oorlogse Kamervoorzitter, mr. Kortenhorst, vond interrupties „het zout in de pap”, en dus legde hij interrumpanten niet echt veel in de weg. Maar één van zijn opvolgers, dr. Dolman, hield er een andere opvatting op na: „Er kan ook te veel zout in de pap zitten.”

En dan te bedenken dat er een periode was dat interrumperen ten strengste verboden was. Dat verbod was vastgelegd in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer. In die tijd vond men interrumperen onfatsoenlijk. Dat deed je thuis niet tijdens een gesprek of aan tafel, dus deed je dat ook niet in ‘s lands vergaderzaal. Bovendien is het nadeel van interrupties, zo oordeelde men nog in de negentiende eeuw, ‘dat zij de spreker die aan het woord is kunnen prikkelen, en er daardoor allicht een soort van samenspraak, of zelfs twistgesprek uit voortvloeit.’

Interruptie-maniaccen

Maar gaandeweg werden de zeden op dit punt losser en losser. Parlementair journalist D. Hans kon in 1911 dan ook het volgende noteren in zijn boek over de (werkwijze van de) Tweede Kamer: ‘In onze Tweede Kamer begint men meer en meer te interrumperen. Er zijn onder de leden ware interruptie-maniaccen. En het is nu eenmaal een feit dat men met een rake, geestige interruptie soms meer bereikt dan met een lange redevoering.’

Het duurde echter nog tot 1966 voordat het interruptieverbod officieel werd geschrapt en interrupties op die manier ‘parlementair burgerrecht’ kregen. Sterker nog: kort daarna werden er in de vergaderzaal speciale interruptiemicrofoons aangebracht.

Meesterlijk

Iemand die meesterlijk om wist te gaan met interrupties van de oppositie, was minister-president Piet de Jong (1967-1971). De Jong was een beminnelijk en beheerst man, een bruggenbouwer. Humor was één van z’n belangrijkste wapens. Toen de premier tijdens het uitspreken van de regeringsverklaring van zijn pasgevormde kabinet herhaaldelijk geïnterrumpeerd werd door een langdradig broekie uit de PvdA-bankjes, luisterde de oud-duikbootkapitein geduldig. Toen de socialist eindelijk was uitgesproken, wendde De Jong zich droogjes tot de Voorzitter met de vraag die alles wat de PvdA’er had gezegd in één keer onderuit haalde: „Mijnheer de Voorzitter, als de geachte afgevaardigde zijn rede heeft beëindigd, mag ik dan weer voortgaan met mijn interruptie?”