Tekst P. van de Beek Beeld Gerben Vat

Hij is nog één van de weinigen die uit eigen ervaring kan spreken over de onafhankelijkheidsoorlog in Nederlands-Indië. De heer Hensbergen (95) vertelt vurig over wat hij meemaakte. Tien jaar geleden was dat wel anders, maar nadat hij psychisch vastliep, moest hij na al die jaren leren praten. Zo nu en dan komen hevige emoties boven. „We verloren daar wel zesduizend jongens, hè.”

Het gesprek begint vrijwel direct in West-Java, over de kameraden die hij er verloor. Hij vertelt dat er dingen zijn gebeurd die niet door de beugel konden.

Hij legt uit dat hij een trauma heeft opgelopen. Zijn gedachten rijgen zich aaneen.

Dan excuseert de heer Hensbergen zich, alsof hij ineens de realiteit ziet. „Wat wilde je eigenlijk precies weten? Over Bronbeek, toch?”

Even later vertelt hij gelukkig verder. „Ik leef een beetje in het verleden, hè,” erkent Hensbergen. „Eerder was ik een harde vent, maar nu moet ik mijn emoties delen. Bij het Veteraneninstituut krijg ik psychologische hulp.

Dat ik er nu over kan praten, heb ik aan mijn vrouw te danken. Zij was het grootste geluk in mijn leven. Maar met haar kan ik het niet meer delen, ze leeft al enkele jaren niet meer.”

Beroerde oorlogsjaren

„Tot aan 1952 was het een beroerde tijd.” Hensbergen vertelt over de tijd in en na de Tweede Wereldoorlog die hij als puberjongen meemaakte. Met een zuinige glimlach schetst hij de slechte sfeer die op school heerste, zo rond de eerste oorlogsjaren.

„Er kwam er eentje met een uniform van de Jugendstorm naar school, weet ik nog. Dat zorgde voor geruzie. Het ging door in de klas, onder de Bijbelse geschiedenis.

Ik weet ’t nog goed, ik zat tussen de twee ruziemakers in. Op een gegeven moment was de onderwijzer het zat en tikte hij met z’n ring heel hard op míjn hoofd. Ik bedacht me geen moment en sloeg die onderwijzer terug. Een heel tumult daarna als gevolg natuurlijk. Ik kon uiteraard van school vertrekken.” Hensbergen lacht even ondeugend.

Niet lang daarna nam de bezetting in grimmigheid toe. Ook Hensbergen ontkwam niet aan het Duitse regime. „Ik werd als achttienjarige, sterke jongen opgepakt bij een razzia en zat een tijdje vast in Kamp Amersfoort. Ik zou naar Duitsland gebracht worden, maar kwam uiteindelijk hier bij de Rijn terecht.

Daar moesten we voor de Duitsers loopgraven graven, tijdens operatie Market Garden. Mijn zus en zwager kregen mij er weg. Ze zaten bij de ondergrondse en met valse brieven en stempels regelden ze dat ik vijf dagen verlof kreeg.

Maar na die vijf dagen ben ik nooit meer teruggekomen en dook ik onder. Het is een wonder hoe bepaalde dingen gelopen zijn, hoor.”

Afgeslacht

Een jaar na de bevrijding was Hensbergen nog steeds niet ‘vrij om te gaan’. In oktober 1946 vertrok hij met een schip richting de Oost, als eerste lichting dienstplichtigen met de ‘Eerste Divisie 7 December’. Hij was ingedeeld als Grenadier Eerste Klasse bij het 3e Bataljon Garde Regiment Grenadiers.

„We hadden een goede opleiding gekregen van de Engelsen. Die Engelse drill is pittig, maar daar hebben we later wel voordeel van gehad. Na een lange tocht kwamen we daar. Tja. Het was zo’n mooi land, een prachtige natuur.”

Hensbergen staart even voor zich uit. „Als het allemaal goed afgelopen was, was ik daar zeker gebleven.”

Weer even stil. Hensbergen is in gedachten jaren terug.

Dan: „Maar na de eerste actie hadden we het al gezien. Waarom? Veel te weinig mensen voor een veel te groot gebied.”

Hensbergen was betrokken bij twee zogenaamde ‘politionele acties’ en ook tijdens andere wachtdiensten en patrouilles maakte hij gevechtsacties mee. Maar daarover vertelt hij in eerste instantie nog niet zo veel.

„Daar verloren we in totaal zesduizend jongens. 31 van mijn compagnie, acht van mijn eigen peloton. Kameraden, gewoon afgeslacht.”

Verbitterd kijkt Hensbergen voor zich uit. „Er zijn dingen gebeurd die niet door de beugel kunnen. Dat is een uitgemaakte zaak.”

Maar liefst drie jaar duurde de uitzending. Met het einde in zicht leek het toch nog mis te gaan en dreigde het verblijf in de Oost langer te duren.

Hensbergen: „We moesten wachten tot eindelijk het schip kwam waarmee we terug zouden varen. Tijdens het sporten kregen de malariamuggen me te pakken.

Ik heb een tijd in het ziekenhuis gelegen. Wat heb ik ’m toen geknepen of ik wel samen met m’n kameraden, met wie ik alles had meegemaakt, terug mocht.”

Dankzij de hulp van een meerdere lukte het toch om op hetzelfde schip terug te gaan. Onderweg kreeg hij nog geregeld malaria-aanvallen.

Hensbergen weet nog hoe hij en zijn kameraden eenmaal terug in Nederland overal voor werden uitgemaakt. Toen hij een jaar later zijn vrouw leerde kennen, zorgde dat voor een positieve ommekeer in zijn leven. Bij haar vader kon hij aan het werk en daarna werkte Hensbergen tot zijn pensioen bij de Koninklijke Van Kempen & Begeer in de metaalbewerking.

PTSS

Bijna een heel leven onderdrukte Hensbergen de herinneringen aan de Oost. Tot zijn vrouw jaren terug in de gaten kreeg dat het niet goed met hem ging.

„Naarmate ik ouder werd, ging ik steeds minder praten,” legt Hensbergen uit. „Je raakt kameraden kwijt en generatiegenoten vallen weg. En dus kon ik het niet meer delen, ik kon er niet meer over praten.

Dankzij mijn vrouw kwam ik in Doorn (bij het Nederlandse Veteraneninstituut, red.) terecht. Een maatschappelijk werker heeft wel een jaar met me gepraat, toen pas kwam het eruit.

Er is PTSS bij me geconstateerd en daarvoor word ik nog steeds behandeld. Zo komen we nog regelmatig met een groep Indiëgangers bij elkaar in Doorn. Dan delen we onze ervaringen. Hoe dat gaat? Dan huilen we samen als een stel kleine kinderen.”

Generatiegenoten ontmoette Hensbergen ook weer in Bronbeek. Al wordt het groepje met dezelfde ervaringen steeds kleiner.

Het leven met generatiegenoten waardeert Hensbergen en het helpt hem met het verwerken van de herinneringen. Al is de militair getinte setting tegelijk ook confronterend. Als hem gevraagd wordt naar wat het met hem doet om nu weer een uniform te hebben, borrelen er direct herinneringen omhoog aan het verleden met dat andere uniform, dat hij droeg in Nederlands-Indië.

„Weet je waar ik precies PTSS opgelopen heb?” Hensbergen wacht niet op een antwoord, maar vertelt gelijk verder. „We moesten overleden kameraden herbegraven op ereveld Menteng Poelo in Batavia. Mijn kameraden en ik moesten de begraafplaats bewaken, terwijl ónze jongens – jongens die ik goed had gekend – bot voor bot werden opgegraven en opnieuw begraven.

En toen, terwijl m’n vrienden achter onze rug in alle eerbied een nieuwe laatste rustplaats kregen, begonnen ze (de vijand, red.) te schieten.” Hensbergen houdt even in, alsof hij je zelf een invulling wil laten maken van wat er dan door je heen zou gaan. Zijn blik is afwezig.

„Wat daar gebeurde, was erger dan oorlog. Ik kan en mag niet vertellen wat ik toen heb gedaan. Het was vreselijk…”

Het was ongetwijfeld niet alleen die herbegrafenis op zichzelf. Hensbergen was er ook bij toen die kameraden, die herbegraven werden, gevonden werden.

Het waren mannen uit zijn eigen peloton, drie sliepen er zelfs bij hem op de kamer. Ze waren in een hinderlaag gelopen en werden pas dagen later teruggevonden. Hun lichamen waren op gruwelijke wijze verminkt.

In 2017 kreeg Hensbergen op Bronbeek hiervoor het Draaginsigne Gewonden uitgereikt, waarbij aan deze heftige gebeurtenissen gememoreerd werd. „Het Draaginsigne Gewonden is een onderscheiding die je niet begeert,” zei de Luitenant-Generaal destijds. „Waarmee we de ontvanger van een Draaginsigne Gewonden wél feliciteren is het feit dat hij met die onderscheiding – vaak na lange tijd – erkenning krijgt voor het offer dat hij heeft gebracht bij de uitoefening van zijn plicht.”

Bronbeek

Het kunnen delen van ervaringen en de erkenning doen Hensbergen goed in Bronbeek.

„Ja, ik voel me bevoorrecht dat ik er nog ben en we hebben het hier goed,” zegt hij. „Ook met zusters die dag en nacht voor je klaarstaan. We kunnen het niet beter hebben. Ik hoop hier nog veel jaren te wonen.”

De worsteling is hoorbaar bij Hensbergen. Enerzijds klinkt dankbaarheid, anderzijds de realiteit van het leven. „Ik heb geen broers en zussen meer en kameraden ontvallen je. Ik leef nu nog voor mijn zoon en dochter, vijf kleinkinderen en achterkleinkinderen. Ze komen gelukkig regelmatig.”

Hensberg hoopt nog mee te maken dat de twee partijen van destijds weer nader tot elkaar komen, dat fouten tijdens de dekolonisatie worden erkend en er excuses komen. Hij kijkt uit naar de resultaten van het onderzoeksprogramma Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945-1950 (zie kader).

Al weet Hensbergen ook hoeveel er dan weer boven gaat komen. Hij illustreert het met een voorbeeld van een paar jaar geleden. „We hadden een vertegenwoordiging van de Indonesische ambassade op bezoek hier op Bronbeek.

Ik kwam langslopen en zag twee militairen met die bekende letters ‘TNI’ op hun uniform. Ik liep langs ze heen en zei tegen een medewerker van Bronbeek: ‘Dat zijn mijn vijanden, wat doen die hier?!’

Die medewerker gaf me tegengas en zei: ‘Ach, dat is toch al lang geleden? Deze jongens, die hier nu zijn, zijn alweer de derde generatie’. Hij gaf me het advies ze de hand te geven.

Eerst ging ik er nog fel tegenin, maar uiteindelijk heb ik ze de hand gegeven.”

Hensbergen peinst. „Dan gaat er wel wat door je heen, hoor. Ik heb er twee nachten niet van kunnen slapen, omdat ik wroeging had. Had ik het wel goed gedaan ten opzichte van m’n kameraden? Men kan zeggen ‘het is al zo lang geleden’, maar voor mij voelt het als de dag van gisteren.”

Dit artikel is onderdeel van een drieluik dat verscheen in de GezinsGids van 26 augustus 2021 jl.