Al meer dan dertig jaar heeft hij een speciale winkel in de binnenstad van Amsterdam: meesterslijper Thomas de Boer. Het is een komen en gaan in de kleine zaak in de drukke Kinkerstraat. De slijper: „Vooral mannen koken steeds meer en die willen graag een goed stuk gereedschap. Soms vragen ze waarom de winkel ‘s zondags niet open is. Ik begin er niet aan; we zijn vreselijk ouderwets. Weet je dat ik zelfs nog nooit heb gepind?”
„Ik kom ook nooit bij Albert Heijn,” zo verklaart de zestiger zich nader. „Die zaak is vanaf 2008 ‘s zondags open. Het is voor mij opvallend dat toen ook de crisis is begonnen. Tactisch gezien begrijp ik het ook niet. De mensen haalden vaak iets meer voor de zondag, omdat ze er rekening mee hielden dat er nog wel eens iemand op visite kon komen. Nu kopen ze elke dag op maat. Maar ik zeg ook gerust dat ik principieel tegen zondagsopening ben, hoor! Niet iedereen begrijpt dat. Veel klanten vragen ook niet verder. Jarenlang was de binnenstad van Amsterdam ‘s zondags voor hen een saaie bedoening. Nu kunnen ze er shoppen zo veel als ze willen. Er is voor veel mensen een soort sleur doorbroken, hoe erg dat ik dat ook vind.”
Simon de Looier
Thomas heeft een hele levensgeschiedenis achter de rug, waar hij niet alles van wil vertellen. De geboren Fries groeide op in de gereformeerde gemeente van Drachten, woonde een aantal jaren op de Veluwe, maar verhuisde toen hij veel tijd aan de winkel moest besteden naar het midden van het land en woont tegenwoordig in Hoofddorp. „Wij kerken in Amsterdam. ‘s Morgens bij de evangelisatiepost van de gereformeerde gemeente Simon de Looier, waar evangelist Krijgsman voorgaat. Dat vinden we zó fijn! Zó persoonlijk! Het is, misschien vreemd gezegd, wel een hele belevenis, want je zit er met mensen die niet gewend zijn naar de kerk te gaan, maar die door de week ook in de winkel komen. Sommigen hebben nauwelijks een cent, maar kopen toch bij ons. Er zitten tussen de vijftig en honderd mensen in de kerk. Eén man wil steevast naast me zitten. Hij heeft ontzettend veel meegemaakt in zijn leven en vertrouwt eigenlijk niemand meer. Na de dienst praten we met elkaar en drinken we koffie. Natuurlijk duurt de dienst niet zo lang. Je ziet het ook aan de mensen dat ze geen lange spanningsboog hebben. Na twintig minuten gaan ze toch al wat draaien. Maar we hebben prachtige gesprekken onderling. We houden elkaar in het oog. Als wij er een keer niet zijn, komen ze in de winkel vragen of er iets aan de hand is. En dat in hartje Amsterdam! Dat houd je toch niet voor mogelijk?”
Het echtpaar De Boer vertelt dat er wel een bijzondere gebeurtenis aan voorafgegaan is. „We waren hier een keer op 30 april, op Koninginnedag in de stad, toen we ineens voor het kerkje stonden waar ik vroeger kwam,” legt mevrouw De Boer uit. „’Kijk, hier heb ik vroeger gekerkt,’ vertelde ik mijn man en kinderen misschien net even iets te luidruchtig. Toen klopte er een man op mijn schouder en zei: ‘Dan kom je aanstaande zondag toch ook weer eens?’ Dat was de evangelist. Sinds die tijd komen we bij Simon de Looier en ik moet zeggen: wij horen daar wel bij. Natuurlijk hebben we allemaal wel een rugzak, maar dat geeft niet.”
Vakmanschap
Dat Thomas de Boer het meer dan dertig jaar als ondernemer met zijn winkel Meesterslijpers in Amsterdam heeft volgehouden, heeft hij volgens zijn klanten te danken aan zijn vakmanschap. Als een klant zich bij de kassa meldt voor zijn set geslepen messen, dat keurig blinkend uit de verpakking wordt gehaald, wil hij daar wel een praatje over aangaan. „Ik ben professioneel kok. Dan weet je of een mes goed geslepen is of niet. Het maakt namelijk nogal wat uit of je met een scherp of met een bot of verkeerd geslepen mes het eten staat klaar te maken. Bij deze meesterslijper weet ik wat ik heb,” zo verklaart hij zijn kilometers lange reis naar de Kinkerstraat. Ter controle haalt hij even een bankbiljet van tien euro langs het mes. Een sneetje in de zijkant overtuigt hem direct: „Dit mes is weer helemaal oké.”
Uit het hele land
„We hebben heel veel klanten uit de horeca,” zo vertelt Thomas over zijn zaak. „Koks klagen soms over pijnlijke armen, omdat ze met een bot mes hun werk staan te doen. Ze komen hier om de liefde voor hun werk weer waar te kunnen maken. Maar ook particulieren komen hier. Uit het hele land, zelfs uit Limburg. Ik denk wel dat het een stukje vakmanschap is, dat ze waarderen. Slijpen leer je niet zomaar. Voordat ik slijper werd, heb ik drie maanden alleen maar staan kijken hoe een ander het deed. Slijpen doe je op gevoel. Eerst aan twee kanten slijpen tot er een braampje aankomt. Daarna langs dit wiel,” wijst de scherpslijper aan. Het is een groot wiel, dat uit een mengsel van hout en leer bestaat. Als hij er een mes op heeft geslepen, ruik je het goed. „Dat is het dierenleer wat je ruikt. Dat heeft inderdaad een aparte geur. Als je beenderen verbrandt, ruik je hetzelfde,” zo verklaart de slijper. „Dan is het mes nog niet klaar. Het staal moet ook nog gepolijst worden. Dat doen we met schijf met textiel,” zo laat hij in zijn kleine slijpersruimte zien. „Tegenwoordig hebben veel mensen een machine om te slijpen. Fabrieken slijpen ook machinaal. Er zijn wel klanten die dat machinale robotslijpen uitproberen of iemand laten slijpen die zich met een karretje bij de poort meldt, maar ik zie hen bijna allemaal weer terugkomen. De mensen vertellen het gewoon eerlijk!”
Dit artikel gaat verder in de GezinsGids van 16 mei 2013.