MennoMenno de Bruyne is voorlichter bij de SGP Tweede Kamerfractie. Op deze plek geeft hij een kijkje achter de schermen van het hof en het Binnenhof

De monarchie ligt weer eens onder vuur. Hele en halfwas republikeinen doen weer eens een poging om de ‘macht’ van de koningin in te perken. Het is een oud liedje, dat tot op heden echter altijd werd overstemd door de klanken van het Wilhelmus.

Eén van de argumenten van de tegenstanders van de monarchie is dat erfelijkheid geen leidinggevend principe mag zijn bij het besturen van de staat. Een tot op het bot afgekloofd argument. Al in de negentiende eeuw betoogde de rode voorman Pieter Jelles Troelstra dat erfopvolging een prima uitgangspunt is voor het houden van Fries stamboekvee, maar dat het geen leidinggevend principe kan zijn wat betreft de inrichting van de staat. Leuk gezegd van ‘de Troel’, maar het klopt niet.

Tegenwoordig weten we niet anders dan dat het koningschap overgaat van vader of moeder op zoon of dochter. Maar het getuigt van gebrek aan historische kennis te veronderstellen dat dat een wet van Meden en Perzen is. Zo was het in de Middeleeuwen goed gebruik dat de koning werd gekozen door de edelen.


Gevaarlijk machtsvacuüm

Eén van de nadelen van dat systeem was de onzekerheid over wie er in de toekomst op het schild zou worden geheven. Omdat de rol van de vorst in de staat steeds belangrijker werd, dreigde bij diens overlijden een gevaarlijk machtsvacuüm. Vandaar dat het van groot belang werd geacht het koningsloze tijdperk zo kort mogelijk te houden.

De oplossing werd gevonden door al ruim van tevoren de opvolgingskwestie te regelen. Inderdaad: via vererving. Dus niet de wens van de monarch om z’n eigen nageslacht te verzekeren van een vooraanstaande positie stond daarbij voorop, maar het staatsbelang. Op die manier kwam er een eind aan de verwoestende en bloedige successieoorlogen die Europa lange tijd hadden geteisterd.

Bijzondere band

De Nederlanden namen in het toenmalige Europa een aparte plaats in. Toen Nederland als staat werd ‘geboren’, werd zowat heel ons continent nog geregeerd door (absolute) vorsten. De zeven Provinciën verenigden zich – tegen wil en dank, maar toch! – in een republiek, dé Republiek. De Oranjes, die de strijd om de vrijheid hadden geleid, bekleedden in die Republiek de functie van stadhouder. De hoogste macht lag bij de (gekozen) Staten. Hoewel die Staten in principe volledig vrij waren om een stadhouder te kiezen, was de praktijk dat ze die keuze altijd lieten vallen op een Oranjeprins. Daarmee onderstreepten ze de bijzondere band met vader des vaderlands, Willem van Oranje.

Uniek was wat er gebeurde in 1674. Het stadhouderschap werd officieel erfelijk. Stadhouder Willem de Derde en zijn ‘wettige mannelijke kinderen, kindskinderen en descendenten’ waren vanaf dat moment verzekerd van het stadhouderschap. In 1747 werd één en ander nog eens herbevestigd. En toen het herrezen Nederland na de Franse tijd in 1814 een heuse monarchie werd met een echte koning (uiteraard een echte Oranje), werd de erfopvolging uitdrukkelijk vastgelegd in de Grondwet.

Tot op de dag van vandaag heet het dan ook: ‘Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau.’ Voordat dat artikel is veranderd, zullen er nog heel wat republikeinse liedjes moeten worden aangeheven.

Oranje boven!