‘Wat is dat toch met mensen van mijn generatie van wie het merendeel – zo lijkt het – liever alleen nog maar ‘leuke dingen’ doet of wíl doen?’ vraagt GezinsGids-redacteur Beppie van de Beek zich af. ‘Ik krijg er soms de kriebels van, want ‘liever-koekjes’ worden niet gebakken, zeiden mijn ouders vroeger’. Ze vertelt over haar zoektocht naar huis-tuin-en-keuken-geluk.

Onze oudste dochter heeft buikgriep, het beddengoed is op en de vloerbedekking is er niet ongeschonden onder gebleven. De jongste krijgt een kiesje en dreint in de box. Het was op zijn zachtst gezegd geen zonnige situatie in ons huis, maar helemaal hopeloos was het nu ook weer niet. En omdat ik weet – en in mezelf repeteer – dat het maar ‘een fase, een fase, een fase!’ is, houd ik een beetje moed erin. Wacht ik tot die niet-leuke-dagen overgaan. 

Tot die tijd redder, was, troost en poets ik, tot er geen vloerbedekking meer over is en de voorleesboekjes zo besnotterd zijn dat alleen de cv nog uitkomst biedt. 

Op die dagen ben ik blij als het etenstijd is en de voordeur verraadt dat mijn man weer thuis is. Zo ook op die willekeurige woensdag. Een dreunende voordeur, twee enthousiaste kinderkreten, een overgekookte vrouw en aangebrand eten (of net andersom). Welkom thuis. 

We schuiven aan tafel. Ja, hij had een leuke dag. Nee, hij had niet zo veel werk kunnen verzetten. „Ik heb ook niet zo veel kunnen doen,” hoor ik mezelf mopperen. Ondertussen belandt er wat macaroni op de vloer, mors ik een glas water en voel ik een bonkende hoofdpijn opkomen. 

„Maar wat wel bizar is,” vervolgt hij, „weet je mijn collega nog? Die pas die burn-out had, nadat ze aan aantal maanden had gewereldreisd?” Ik probeer te focussen. Ja, ik weet het weer. „Nou, die begint voor zichzelf. Als life-coach voor millenials! Ze heeft zich helemaal verdiept in gelukkig worden en in-control blijven en gaat nu andere mensen adviseren wat ze kunnen doen om hun ‘life te managen’.” 

Hij weet dat dit een zin is waarvan ik bultjes krijg: vol met woorden waar ik allergisch voor ben. Ik slik een vinnige reactie in. En aan de twinkeling in zijn ogen te zien, was dat precies wat hij had verwacht. Een ielig „o, en wat gebruikt ze voor bagage voor die cursussen dan?” krijg ik er nog net uitgeperst. 

„Nou, haar eigen ervaring en ze schijnt alles gelezen te hebben over de werking van geluk en hoe je daar zelf de belangrijkste factor in bent. Volgens haar moet je vooral doen wat je leuk vindt en is het super belangrijk om je grenzen aan te geven als je iets niet leuk vindt of er geen energie van krijgt.” 

We praten er even over door. Christelijk is ze niet, wel bekend met een donkere periode in haar leven, waarin ze heeft nagedacht over de zin van het bestaan. Om met de genoemde conclusie een praktijk op te richten en Instagram-account te vullen. 

Op zijn mobiel zoef ik van plaatje naar plaatje. Toch wel nieuwsgierig. Na het bekijken van haar account – en dat van doorklik-doorklik-doorklik, veel van haar volgers – blijf ik treurig op de bank zitten. Het lijkt wel of iedereen het vandaag leuker had dan ik, een dosis zelfmedelijden steekt de kop op. 

Maar tijd om lang te treuren is er niet, want de macaroni begint te plakken en speelgoed ruimt zichzelf niet op. 

Met een zucht haal ik daarom een doek langs de tafel, de plinten en een dweil over de vloer. Nu nog de buikgriepwas uitspoelen en in de machine proppen. Met mijn handen in het troebele water, kijk ik mijn man aan. „Zeg, kun je je collega misschien appen of ze een tip heeft om dit klusje fantastisch-geweldig-leuk te maken?” 

Hij knipoogt: „’t Is maar wat je er zelf van maakt, hè, je hebt het in je eigen hand. En hé, anders laat je die was toch lekker staan, als je er nu geen fijn gevoel bij krijgt?” 

Met een grimas stamp ik naar boven. „Dat bedoel ik dus,” mompel ik, „daar kunnen we als maatschappij toch niets mee? De boel de boel laten, simpelweg omdat je er geen zin in hebt.” 

„Klopt,” grinnikt hij, „maar daar ben je dan ook moeder voor. De kindjes zullen weer gelukkig zijn als je ze morgen een fris bedje kunt geven.” 

Iets minder mopperend stamp ik verder de trap op. En dan sta ik stil. In gedachten zie ik mijn moeder staan – en al die moeders met haar – : kokend en wassend, met een schare (buurt)kinderen in de tuin. Soms ook moe en boos, met pubers die het bloed onder de nagels vandaan haalden. Zichzelf wegcijferend tot op zekere hoogte. 

Ik denk aan een vriendin, die net had geappt dat ze vandaag geen leuke moeder was en d’r huis een bende is en het vandaag alles-behalve-perfect was geweest. Een boze emoticon achter het berichtje. 

Dan kijk ik naar mijn zolder en de volle waslijnen die daar hangen. Het monotone gebrom van de wasmachine op de achtergrond. Ik herinner me een gezegde van een vriendin: „Wat heerlijk hé, je wasmachine aanzetten als je zelf weggaat? Dan wordt er voor je gewerkt, terwijl je zelf de deur uit bent.” Omdenken voor beginners. 

En dan, terwijl ik naar die lijntjes kijk, probeer ik te bedenken dat het geweldig-fantastisch-awesome is om die straks op te vouwen. Geen Insta-foto waard, wel iets waarmee ik – hoe suf en vervelend het ook is – anderen kan dienen. 

Daarom sta ik die avond weer vertrouwd mopperend met handdoeken te slaan en washandjes binnenstebuiten te draaien. 

Een verdieping lager begint onze jongste te huilen, heel even maar. In gedachten sta ik al een ui te snijden. Misschien helpt dat tegen haar verkoudheid. Maar dan wordt het weer stil. 

Voor me op de strijkplank ligt een grote, schone slaapzak. Zonder buikgriepsporen. Die mag ik mijn dochter morgen weer aantrekken. En dan opeens voel ik me heel tevreden. Zo tevreden dat het wel geluk kan zijn.