Vanaf 1 januari 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor alle zorg en ondersteuning aan kinderen en hun ouders. Wat vinden gemeenten en ouders belangrijk als jeugdzorg onder de gemeente valt? En hoe bereiden gemeenten zich hierop voor?
„Het is belangrijk dat jeugdigen veilig kunnen opgroeien binnen hun eigen vertrouwde netwerk, en dat zij de kans krijgen om zich te ontwikkelen tot zelfstandige burgers,” vinden Jan Bouw en Tanny Gunter. Beiden zijn actief in de Wmo-raad van de gemeente Barneveld. Jan vertegenwoordigt mensen met een lichamelijke en verstandelijke beperking. Tanny is actief binnen het domein psychiatrie. Hun gemeente is wat dat betreft actief. Al sinds oktober 2012 bereidt de Wmo-raad zich voor op de tendens dat gemeenten voor meer zorg en ondersteuning verantwoordelijk gaan worden. Er is een projectgroep opgesteld die het thema ‘Kwetsbare jeugd’ systematisch oppakt. Tanny is projectleider. „We gebruiken een projectplan met concrete actiepunten om antwoorden te vinden op vragen van ouders en jongeren bij de vele onzekerheden die op hen afkomen,” vertelt ze.
Ook wethouder Harmen Akkerman bereidt zich voor op de decentralisatie van de Jeugdzorg. Hij is lid van de commissie Decentralisatie Jeugdzorg van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), maar ook als wethouder in de gemeente Giessenlanden weet hij van de hoed en de rand. Namens de regio is Akkerman lid van een samenwerkingsverband van zeventien gemeenten in Zuid Holland Zuid. „Als wethouder vind ik het belangrijk dat ouders de eerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun kinderen hebben en die zolang mogelijk houden,” vertelt hij. „Eén van onze uitgangspunten is dat we zo veel mogelijk lokaal willen organiseren. Dat betekent dat we in dorpen zelf bezig zijn met vraagstukken rondom het jeugdbeleid.”
Volgens Harmen moet het gewoon worden dat ouders hulp vragen in hun omgeving. „Pas als de hulp van de omgeving onvoldoende uitkomst kan bieden, schakelen we professionele hulp in. Bij meer en complexe vragen in een gezin benaderen we het gezin als een eenheid, waarbij we eenduidig ondersteuning bieden.”
„We moeten uitgaan van optimaliseren en niet van problematiseren,” vullen Jan en Tanny aan. „Als ouders er zelf niet uitkomen, zijn er hulpverleners die ondersteuning bieden. Hier zijn nog wel stappen in te maken. De professional zal zich moeten trainen in het uitgangspunt dat de coördinatie bij het gezin zelf ligt. Samen moet hij of zij met gezin op- en af schalen: lichte zorg waar het kan, maar ook zwaardere zorg waar het moet.”
Dit artikel gaat verder in de GezinsGids van 6 februari