MennoMenno de Bruyne is voorlichter bij de SGP Tweede Kamerfractie. Op deze plek geeft hij een kijkje achter de schermen van het hof en het Binnenhof

 
Op reces

De Tweede Kamer is op reces. Negen weken. En als men in september is uitgerust van het zomerreces, volgt in oktober alweer het herfstreces. Daarna is er rond de jaarwisseling het kerstreces, in februari gevolgd door het voorjaarsreces, wat later weer aangevuld wordt met het meireces. Dan is het even doorwerken, maar ligt na een week of zes het zomerreces al weer in het verschiet…

Als je al die weken bij elkaar optelt, zijn dat er aardig wat. Een stuk of zestien. Tegen die achtergrond is het momenteel bon ton een beetje af te geven op die lange ‘vakanties’ van de Tweede Kamer. En ook al legt Mevrouw de Voorzitter keer op keer geduldig uit dat reces geen vakantie is, en dat al die recessen moeten worden weggestreept tegen werkweken van soms meer dan zeventig uur, dan nog blijft er bij ‘het grote publiek’ iets hangen van Kamerleden die er de kantjes van af lopen.


Is het tegenwoordig echt zo erg?

Een terugblik naar het verleden werkt altijd erg verhelderend. Een boekje over de Tweede Kamer uit 1911 noteert: ‘Ons parlement heeft geregelde perioden dat het vacantie neemt. Na de opening der Staten-Generaal tot aan Kerstmis doet de Tweede Kamer, behoudens enkele weken rust, een aantal kleine wetsontwerpen en de begroting af. Dan gaat ze met vacantie tot begin februari, vergadert tot Paschen, om dan opnieuw wat uit te blazen, en komt vervolgens tot midden of eind juni bijeen, wanneer het zomerreces tot september volgt.’ Dat zijn minstens twintig weken reces. Heel wat meer dan nu dus!

Bijna vijftig jaar later. We schrijven 1960. In een standaardwerk over de Tweede Kamer schrijft de grote kenner van het Nederlandse staatsrecht, Ernst van Raalte: ‘Terecht nemen de volksvertegenwoordigers wat de verrichting van hun parlementaire arbeid aangaat, ook vakantie. Zo gaan zij tegen de laatste week van december op kerstreces, dat zich voor de Tweede Kamer tot begin februari uitstrekt. In de tijd rond Pasen pleegt er meestal van een maand paasreces te worden genoten en verder is er dan het zomerreces, dat van omstreeks half juli tot de derde dinsdag in september duurt.’

Dat komt ook aardig in de buurt van de twintig weken. En om de lezers niet achter te laten met de gedachte dat Kamerleden permanente vakantiegangers zijn, voegt Van Raalte er voor de zekerheid nog wel aan toe: ‘Tijdens een parlementair reces vinden er geen openbare vergaderingen plaats, maar gaan werkzaamheden in verschillende commissies wel degelijk voort.’

Wie deze situatie ‘uit de oude doos’ op zich in laat werken, moet eerlijk erkennen dat de huidige parlementariërs zowaar nog méér uren draaien dan hun voorgangers. Dat het vroeger dus echt niet beter was!En als je ook nog eens meetelt dat de Kamerleden tegenwoordig heel wat vaker terugkomen van reces dan tien, twintig jaar geleden, dan brengen Cohen, Van der Staaij, Roemer en Wilders het er al met al nog aardig vanaf.

Met andere woorden: de huidige generatie volksvertegenwoordigers heeft over vakanties niks te klagen. Maar het volk heeft over de vakanties van haar vertegenwoordigers evenmín te klagen.