altNog steeds is er geen registratieplicht voor iedere Nederlander als het gaat om orgaandonatie. De algemene opinie kantelt wel, mede vanwege het tekort aan donoren. Gaan we naar een systeem waarbij iedereen geacht wordt donor te zijn, tenzij hij of zij heeft aangegeven dat niet te willen? Een gesprek over de ethische dilemma’s rond orgaandonatie met verpleeghuisarts en oud-voorzitter van de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV), dr. A.A. Teeuw.

 

Dokter Teeuw houdt zich al jaren bezig met het onderwerp orgaandonatie. „Ik heb interesse in medische ethiek en verzorg regelmatig lezingen over dit thema. Dat doe ik mede omdat ik graag mensen toerust. Er is nog te veel onkunde op dit gebied en we nemen soms te snel een standpunt in, dat we later weer moeten aanpassen,” zo zegt hij op voorhand.

In de tijd van de Bijbel werd er niet over het onderwerp orgaandonatie nagedacht, omdat men er eenvoudigweg de middelen en de inzichten niet voor had. Maar om dan direct te concluderen dat er vanuit de Bijbel geen antwoord te geven zou zijn op vragen hierover, gaat Teeuw duidelijk te ver. „Soms wordt gewezen op de tekst in Galaten 4:15: ‘Welke was dan uw gelukachting? Want ik geef u getuigenis, dat gij, zo het mogelijk ware, uw ogen zoudt uitgegraven, en mij gegeven hebben.’ Deze tekst kan echter moeilijk als een richtingwijzer dienen, want in de Bijbeltijd kende men de problemen en vragen rond orgaandonatie niet. Dit betekent dat we met ‘omtrekkende bewegingen’ tot een Bijbelse beoordeling moeten komen. Dus moeten we ons afvragen: hoe spreekt de Bijbel over leven en dood, over het sterven, respect voor de overledenen, de waarde van offers brengen, en dergelijke. Sinds er de mogelijkheden zijn om organen te doneren, wordt er verschillend over gedacht, ook onder de christenen. Uiteindelijk moet iemand in zijn geweten overtuigd zijn in de keus die hij of zij maakt,” zo geeft de ethicus aan.

 

 

Voorzichtig
Vele Bijbelgetrouwe christenen worstelen met de vraag of er een ethisch verschil bestaat tussen het afstaan van lichaamsdelen bij leven en het afstaan ervan ná de dood. Teeuw: „Gradueel bestaat dat verschil wel. Bij leven is het een offer bij bewustzijn en met gevolgen voor de donor. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan het afstaan van een nier. In het algemeen heeft dit brede instemming en zelfs waardering. Donatie na de dood is minder ‘een offer’, want ‘het kost’ de persoon niets meer. Wat mij betreft is er ook geen verschil tussen het afstaan aan familie en het afstaan aan vreemden. Emotioneel gezien natuurlijk weer wel. De praktijk laat overigens zien dat levende donoren vaak verwanten zijn,” aldus Teeuw.

De vraag of er lichaamsdelen zouden bestaan die een christen niet zou moeten willen afstaan, vindt Teeuw een theoretische vraag. „De wet benoemt namelijk de organen die afgestaan mogen worden. Hersenen en geslachtsorganen zitten daar niet bij. Verder moeten we voorzichtig zijn om op voorhand krasse uitspraken te doen over een thema waar we soms te weinig van weten. Het klinkt ferm om duidelijke standpunten in te nemen, maar de praktijk is te complex. Wat doen we met donatie (per injectie) van bepaalde hersenstoffen, bijvoorbeeld tegen de ziekte van Parkinson of Alzheimer? Wat doen we met een eierstoktransplantatie omwille van de hormonen en niet vanwege het ontvangen van een kind? Kortom: zorg dat eerst de feiten duidelijk zijn en vorm dan een oordeel. Dat er grenzen liggen bij ‘identiteitsbepalende’ organen is duidelijk, maar de praktijk is te complex voor simplisme,” zo stelt hij duidelijk.

 

Een ander gevoelig punt bij veel mensen is de vraag: mag ik wél ontvangen als ik weiger te geven. In de standpuntbepaling speelt dan bijna het element ‘egoïsme’ een rol. Dr. Teeuw: „Op dit moment is er in Nederland wettelijk geen koppeling. In sommige andere landen wel. Praktisch bezien vind ik het onlogisch om bezwaren te hebben tegen donatie, terwijl organen wel geaccepteerd worden. De bezwaren gelden ook voor de ander, van wie je de organen zou krijgen.”
„In de wet en de praktijk is er een belangrijk verschil tussen weefsels en organen. Principieel is er geen verschil. Organen kunnen ‘na overlijden’ alleen worden uitgenomen als de circulatie van het lichaam nog goed is. Dit betekent dat patiënten die sterven als gevolg van een slopende ziekte niet geschikt zijn voor orgaandonatie. Daarentegen zijn jonge patiënten, die verongelukken in het verkeer of die acuut hartproblemen krijgen, de ‘ideale donoren’. Zij liggen op een Intensive Care, worden bijvoorbeeld beademd en overlijden aan de apparatuur. Bij die patiënten gaat de vraag om orgaandonatie spelen. En juist bij deze groep is er soms verwarring over het ‘echt overleden’ zijn. De patiënt ‘ademt’ immers nog door de apparatuur? Klinisch dood of hersendood zijn lastige begrippen. Een recente gebeurtenis in Denemarken (een documentaire over iemand die wakker werd uit coma, terwijl al over donatie werd gesproken) heeft de verwarring doen toenemen. Let wel: onder die condities moeten nabestaanden aangeven wat ze wel of niet willen.”
Bij weefsels speelt deze discussie niet of minder. „Weefsel kan langer overleven, zelfs na het overlijden van de patiënt, ondanks het wegvallen van de circulatie. Te denken valt aan hoornvlies en de huidcellen. Bij bloed doneren speelt de discussie ook niet, want dat is donatie ‘bij leven’,” aldus Teeuw.

 

Dit artikel gaat verder in GezinsGids nummer 19.