altDe jaarlijkse drukte op het werk in combinatie met een slechte nachtrust werd Johannes* (49) teveel. „Op een nacht ging het mis. Ik kon niet meer normaal denken en wist alleen dat dit moest stoppen. De volgende ochtend probeerde ik een eind aan mijn leven te maken,” vertelt hij. „Onvoorstelbaar dat een mens hiertoe in staat is.”  

Al dertig jaar werkt Johannes als financieel beleidsmedewerker bij een gemeente. Elk jaar is er een drukke periode. „Vorig jaar moest de jaarverantwoording enkele weken eerder gereed zijn. Door een storing in de computersoftware trad er een forse vertraging op. Ook moest er een bezuinigingsproces doorgevoerd worden,” zo legt Johannes uit waarom het dit jaar drukker was dan anders. „Elk jaar klaarde ik de klus, dus ik ging ervan uit dat het nu ook zou lukken. Ik wilde graag sterk en loyaal zijn richting mijn werkgever. Als ik zou toegeven dat ik het niet trok, voelde dat als falen. Dus ik sprak er niet of nauwelijks over.”


Kortsluiting

’s Avonds viel Johannes meestal op tijd in slaap. „Maar rond twee of drie uur werd ik wakker en begon het gepieker over mijn werk. Dit hield een aantal weken aan. In combinatie met de werkdruk kon ik op een gegeven moment niet meer rationeel denken. Op een nacht – nog geen jaar geleden – had ik een soort kortsluiting. Normaalgesproken zag ik altijd nog wel een klein lichtpuntje, maar nu was alles donker. Ik wist totaal niet meer hoe het verder moest. Ik had maar één idee en dat was dat alles moest stoppen. Ik kon niet meer verder,” vertelt hij eerlijk.
Van half twee tot half zeven lag hij wakker. Toen stapte hij onder de douche, at hij, las uit zijn Bijbel en bad. „Dat drong allemaal niet meer door. Ik deed alles op de automatische piloot. Ik trok de deur achter me dicht. Niet beseffend dat ik deze mooie woning, mijn familie, vrienden, kerkelijke gemeente en kennissen achterliet,” vertelt hij. „Door genade mocht ik de Heere kennen en de erediensten met vreugde bezoeken. Het is ongelofelijk dat je dan toch zo kunt ontsporen. Het lijkt wel of juist dan de tegenstander van de Heere je van slag wil brengen en de verkeerde weg wijst.”

Hulpeloos
Bij het spoor veroorzaakte Johannes te voet een aanrijding met een trein op volle snelheid. Hij kan zich nog herinneren dat de trein hem raakte. „Ik werd gelanceerd en viel weer op de grond. Ik weet nog dat de trein stopte en er iemand mijn kant op liep. Daarna raakte ik buiten bewustzijn.” Pas in het academisch ziekenhuis kwam hij weer bij. „Als je wakker wordt na diverse operaties, voel je gelijk aan je eigen lichaam. Mijn hele rechterbeen zat in een externe fixateur (een soort metalen raamwerk aan de buitenkant van het lichaam om botstukken van een botbreuk op de juiste plek te houden red.). M’n linkerbeen was gespalkt, ik had een enorme wond in mijn lies, een gescheurd bekken en een gebroken pols. Ik kende mijn lichaam niet meer terug en lag hulpeloos in bed. Bewegen kon ik niet. De eerste dagen was mijn toestand kritiek.”

In het ziekenhuis kampte Johannes met gevoelens van schaamte, schuld en strijd. Behalve zijn broer en zussen wilde hij eerst niemand ontvangen. „Ik dacht dat ik nooit meer terug durfde te keren naar mijn eigen woonplaats, werk en kerkelijke gemeente. Zo bang was ik voor afwijzing. Ook vreesde ik de rest van mijn leven beperkingen te zullen hebben of voor altijd in een instelling te moeten verblijven. Een chirurg vertelde mij dat ik heel misschien in de toekomst wel weer zou kunnen fietsen, mijn grote hobby en passie. Dat kon ik niet geloven.” Daarnaast voelde hij schuld tegenover de Heere. „Psalm 51 verwoord wat er in mijn hart leefde. Ik mocht belijden: ‘Genâ, o God, genâ, hoor mijn gebed; verschoon mij toch naar Uw barmhartigheden; Delg uit mijn schuld, vergeef mijn overtreden’. Later mocht ik vanuit Psalm 130 ervaren dat de Heere heeft vergeven. Het is Zijn liefste werk op ons smekend en bedelend gebed.”

In de GezinsGids van 6 maart leest u hoe het Johannes verder verging.