Menno de Bruyne is voorlichter bij de SGP Tweede Kamerfractie. Op deze plek geeft hij een kijkje achter de schermen van het hof en het Binnenhof
Vrijdag hebben de Kamerleden vrijaf. Niet dat ze dan zitten te niksen, maar de Kamer vergadert dan niet. Dat hebben onze geachte afgevaardigden nog te danken aan de oude Drees… In 1957 verschoof Drees de ministerraads- vergadering van maandag naar vrijdag omdat steeds meer ministers op maandag wegens verplichtingenverstek moesten laten gaan. Na een onderonsje met de fractievoorzitters kon Kamervoorzitter Kortenhorst moeilijk anders meer doen dan bewilligen in Drees’ verzoek. Zonder bewindslieden kan de Kamer niks beginnen.
De vrije zaterdag had heel wat méér voeten in de aarde. Dat speelde véél eerder, toen de Bijbeltekst ‘zes dagen zult gij arbeiden’ nog heel letterlijk werd genomen en de handen dus óók op zaterdag uit de mouwen gingen. Ook de Tweede Kamer werkte gewoon op zaterdag. Het verhaal gaat dat Groen van Prinsterer, de christen-staatsman, toen het een keer geweldig uitliep, kort voor middernacht z’n stukken bij elkaar pakte en huiswaarts ging – drie minuten lopen vanaf het Binnenhof. De zondag was hem heilig.
Degene die de vrije zaterdag voor ‘t eerst voorzichtig aankaartte, was de geachte afgevaardigde uit ‘s-Hertogenbosch, Zinnicq Bergmann. Hij motiveerde z’n voor die tijd (1875) vermetele voorstel met het gezinsvriendelijke argument dat de leden die nog een hele reis voor de boeg hadden met de trekschuit of het rijtuig, dan nog mooi op tijd ‘bij hunne familiën’ zouden kunnen zijn. Ook ergerde hij zich mateloos aan de stemmingen op zaterdag. Veel Kamerleden hadden de Residentie dan al lang en breed verlaten, zodat de beslissing over soms hoogst gewichtige staatsbelangen in handen kwam te liggen van slechts een handjevol toevallige plakkers.
Dertien jaar later werd ook de maandag een vergaderloze dag. De voornaamste inspirators van dit voorstel waren de christelijk-historische jonkheer De Savornin Lohman en de rooms-katholieke priester Schaepman. Hun motief was dat de Kamerleden tijdens de vergaderweken aan hun gewone beroep (het Kamerlidmaatschap was toen namelijk nog een bijbaan) niet meer toekwamen. Nogal wat afgevaardigden kwamen tegen deze arbeidstijdverkorting in het geweer. Baron Van der Feltz, een ‘lang, mager, beenig man met een peervormig hoofd, een grijzig baardje en een kunstig opgelegd pruikje’, bracht naar voren dat wie te weinig tijd had voor privézaakjes, maar geen lid van de Kamer moest worden. „Ik wil doen opmerken,” antwoordde een verontwaardigde Schaepman, „dat volgens onze Grondwet tot leden dezer Kamer verkiesbaar zijn alle Nederlanders, en niet alleen zij die in het bezit zijn van een rentenierschap.”
Ook Domela Nieuwenhuis, de eerste ‘rooie’ in de Kamer, vond een vrije dag extra ongepast. Hij verweet z’n collega’s de kantjes eraf te lopen. Schaepman ontplofte: „Wanneer er sprake is van ongepastheid, dan wensch ik de vraag te stellen of het iemand voegt hier te komen spreken over het bijwonen van vergaderingen wanneer hij aan de Kamer nog de eer niet heeft aangedaan, gedurende eene geheele week te verschijnen.” Die zat! Uiteindelijk haalde de vrije maandag het – met 55 stemmen voor en 37 tegen.